Briefwisseling met Veerle Vrindts

Zo begon het, ik stuurde Veerle Vrindts één van mijn 32 essentiële vragen toe die ik gemaakt heb voor Generous Mountain. Die vragen zijn bedoeld om gesprekken te openen op de werkvloer, maar eigenlijk kan dat natuurlijk overal. Daarop stuurde zij haar opmerkingen, en toen begon daar plotseling toch een hele boeiende briefwisseling.

Dag Veerle,

Waarom ben ik eigenlijk hier?


In het boek ‘Presence – een ontdekkingsreis naar diepgaande verandering in mensen en organisaties’, dat Peter Senge met o.a. Joseph Jaworski en Otto Scharmer schreef, ligt de nadruk op het begrip ‘presence’. Een lastig te vertalen begrip, misschien nog het makkelijkst te omschrijven met ‘aanwezig-zijn’, of ‘gewaar-zijn’. 


Aanwezig zijn. Het niet langs je heen laten glijden. Maar ook: je niet door de waan van de dag laten afleiden, dat altijd maar reageren op ophefjes. 


Niet voor niets begint het boek met deze woorden: ‘Alles wat wij in dit boek te zeggen hebben, begint met het begrijpen van de aard van een geheel, en hoe delen en gehelen zich tot elkaar verhouden.’ Er zijn dus geen afgescheiden delen zoals de auto-onderdelen die los van elkaar geen auto zijn. Het is het samenspel van onderdelen dat de auto maakt. Bekijk jezelf eens in relatie tot dat grotere geheel waar je deel van uitmaakt. Want dat grotere geheel heeft invloed op alles en dus ook op jou. 


Interessant in dat boek is ook de bijdrage van Joseph Jaworkski en Otto Scharmer. die hun U-theorie na een diepgaand gesprek bedachten in hun auto op de parkeerplaats. Het is dat idee dat je niet van A naar B kunt komen zonder daar grondig over na te denken. Door via een ‘omweg’ eerst naar beneden te gaan in die U. Daardoor beter leert zien, overwegen, begrijpen en het hele plaatje kunt verbeelden.


De tijd nemen dus om aanwezig te zijn en je eigen rol waar te nemen. Jezelf de vraag te stellen: waarom ben ik eigenlijk hier? Die vraag dan niet af te doen als filosofisch gebazel, maar net als Peter Senge, Joseph Jaworski en Otto Scharmer te denken: wat is mijn ‘presence’?

Dag Ron,

Magisch, lieve Ron, hoe alles met elkaar in verband lijkt te staan 😊 Ik kom net terug van een 5-daagse cursus syntropische landbouw en daarbij was hetgeen ik als onderliggende gedachte meenam vergelijkbaar met die in het boek dat je hier uitlicht.

Je schrijft dat er geen afgescheiden delen zijn, zoals de auto-onderdelen die los van elkaar geen auto zijn. Het is het samenspel van onderdelen dat de auto maakt.

Die parallel zie ik ook terug in syntropische landbouw, waar niet naar afzonderlijke planten, dieren, bomen, mensen, … gekeken wordt, maar naar het geheel en de relaties tussen alle elementen binnen dat geheel. Overigens ook de kerngedachte achter ubuntu, ik ben omdat wij zijn. Al het leven is via onvoorwaardelijke liefde allemaal met elkaar verbonden.

Het is een geheel waar de mens ook deel van uitmaakt. Het verschil tussen een voedselbos en syntropische landbouw is dan ook dat ‘de mens’ er niet buiten staat en ‘de natuur’ ‘met rust’ laat, maar er zelf deel van is, zelf natuur is, en dus in interactie is ermee, in relatie, en daarbij soms dus ook als een regisseur met een klapbord ‘actie’ roept om veranderingen aan te brengen zoals het snoeien van takken. Acties die -als je het los ziet van het geheel- lijken als het geheel ‘verstoren’, wat vaak wordt gezien als ‘not done’ in de voedselbosbeweging.

Als je mens echter ziet als natuur, besef je dat juist de mens met diens ‘verstorende’ en creatieve krachten, vermogen om te zaaien en te snoeien een meerwaarde kan bieden aan de symfonie of film (even afhankelijk van de metafoor die je kiest) die we samen met al het andere leven op aarde ten tonele brengen. Maar dat kan alleen als er een bewust verlangen is om met elkaar in relatie te gaan, vanuit onvoorwaardelijke liefde en gelijkwaardigheid.

Dag Veerle,

Wacht even, we gaan nu een mooie dialoog/wisseling aan. Mag ik die dan gaan plaatsen op Op Eigen Kompas, bij de briefwisselingen die ik daar heb? Want dit is wel heel erg mooi, en to-the-point samen.

Dag Ron,

Ik weet niet of je mijn antwoord op die vraag wil horen, als reactie op het antwoord dat jij gaf over ‘presence’.

Op dit moment van mijn leven is het waarschijnlijk hetgeen waar ik het meest over wakker lig en met mezelf (of mijn ego, of welk woord je er ook op plakt) in conflict ga. In de afgelopen jaren als activist en in de confrontatie met de ‘buitenwereld’/leed van anderen en mezelf (vooral van dieren en kinderen, dat komt het hardst binnen, ivm hun diepe ‘onschuld’) ben ik beetje bij beetje verbitterd geraakt over de legitimiteit en het nut van de ‘presence’ van de soort ‘mens’ op aarde. Wat hebben wij als soort toe te voegen behalve destructie, oorlog, polarisatie, het uitroeien van andere soorten en hun leefomgeving?

Sommige dagen wordt er hoop ervaren en voel ik dat er antwoorden op zijn waardoor de mens kan passen in de symbiotische relatie die het leven op aarde is, dat we niet het kankergezwel zijn. En als we dat wel zijn, dat we óók in staat zijn onszelf en daarmee het geheel te genezen en van overleven naar leven te brengen. We komen er alleen via liefde, verbinding, elkaar vast durven houden terwijl een nieuw systeem zich vormt en daarin onze presence inzetten voor gezamenlijke groei en ontwikkeling.

Op andere dagen is er wanhoop. Heb jij dat ook soms?

Dag Veerle,

O, vergat ik nog. Ik wilde je ook al vragen voor Het Op Eigen Kompas Festival volgend jaar, om samen met mij iets te gaan organiseren voor de nieuwe generatie. 


Dag Ron,

Lijkt me een leuk, en tegelijk spannend, om aan die briefwisselingen bij te dragen. Ik lees ze in ieder geval met plezier.

I.v.m. het festival, ik zou er de komende tijd in ieder geval de tijd voor hebben 😉. Over 2 uur heb ik mijn ontslaggesprek bij mijn werkgever. Bij vorige werkgever was ik al gestopt vorig jaar, maar voor deze werkgever werkte ik nog part-time als strategisch communicatie-en campagneadviseur op de zijlijn, maar echt gelukkig voelde ik me er niet.

Vanaf morgen ligt er opeens veel tijd open om met andere dingen bezig te zijn. Voor schrijven, ondernemen, kunst maken, festivals vormgeven, evenementen organiseren en het betrekken van de nieuwe generatie daarbij, gaat mijn vuur altijd branden.

Ondertussen komt er (helaas) ook de uitdaging bij om daar zeker op termijn inkomsten uit te kunnen halen, want stoppen bij mijn werkgever en mijn vaste contract opzeggen betekent ook dat ik vrijwel per direct zonder salaris val. Iets wat mijn gezin even kan dragen met reserves. Die gaan echter niet heel lang mee.

Ik heb naast mijn betaald werk altijd veel vrijwilligerswerk gedaan, maar ben nog nooit eerder in een situatie geweest dat ik helemaal zonder betaald werk zat. Mijn neiging is ook om snel weer die veilige financiële basis terug te vinden, voor ik meer vrijwillige commitments op mijn schouders neem.

Dag Veerle,

Sterkte, zegen en veel inzicht gewenst voor dat gesprek zo meteen!

(later)

Terwijl jij je gesprek ergens hebt, lees ik nog eens je woorden door. Dat van de mens, of we nou wel een toevoeging zijn, zeker op dit moment. Nee, dat denk ik eerlijk gezegd niet. Ook al zijn er mensen die heel hard roepen dat we innovatief zijn, creatief zijn, oplossingen kunnen bedenken, denk ik alleen maar: so what? Wat heeft de planeet aarde daar verder aan? Dat wij misschien een oplossing bedenken voor onze rotzooi? In die zin ben ik het wel met Lisa Doeland eens die het boek 'Apocalypsofie' schreef.  Het boek greep me al in het eerste hoofdstuk. Gek genoeg doordat Lisa Doeland niet schrijft dat het uiteindelijk allemaal wel meevalt, maar door de hele 'gifbeker' maar helemaal leeg te gieten. Het is, schrijft ze, niet vijf voor twaalf, maar er is geen tijd meer. Ofwel: 'Zo denk ik dat het belangrijk is om ons de toekomst niet rooskleurig voor te stellen, misschien zelfs apocalyptisch, juist om een andere toekomst denkbaar en mogelijk te maken.'

We gaan dus niet over de rand heen, waar veel mensen ons voor waarschuwen, we zijn er al ruim overheen. 'Alleen door de catastrofe te denken als iets wat al heeft plaatsgevonden, komt er ruimte voor een ander einde van de wereld.' Kijk maar om je heen, waar de gecreëerde systemen ons en deze planeet hebben gebracht. Het einde van onze beschaving en ons verhouding met de natuur is er al. 'Hoe kunnen we leren om dat wat we voor vooruitgang hielden als opeenstapeling van puinhopen te zien?'

In die zin zijn we al compleet bezig met de ineenstorting van een opgebouwd systeem dat op hebzucht is gebouwd. Nou, daar wordt jij dus ook al niet vrolijk van, van deze woorden van mij. En toch, misschien moet ik schrijven, maar toch. En daar komt dat idee van het 'kompas' voorbij dat ik hier zo vaak aanhaal.

Het is niet het kompas dat naar het woord 'hoop' wijst, dat zogenaamde true north. Ik moet met hoop gelijk denken aan de laatste zinnen in het interview dat ik maakte met de tv presentator Annemiek Schrijver
 

Het effect bij jou is natuurlijk, net als bij veel artiesten, dat je op momenten in het middelpunt van belangstelling staat omdat je tv programma’s maakt, maar eenmaal thuisgekomen, ben je wel alleen. 


Ik ben mij er ook wel erg bewust van dat het een spelletje is, dat ik een rolletje speel, en dat ik ook met iemand anders zou kunnen wisselen. Ik bedoel, ik kan ook wel in de kantine staan, dat gelooft niemand, maar dat is echt zo. Dus ik denk niet: o, ik ben de presen .. ik noem het dus daarom vaak presentatette om die reden … dus ik trap niet in de valkuil van de rol. 


Een spel is overigens ook wel een heilig spel, als je speelt moet je het wel vol vuur doen. 


En omdat je het al zo lang doet is het ook een spel waar jij betekenis aan kunt geven.


Ja, maar er is het ook het gevaar als het heel lang duurt dat je denkt dat jij dat bent. Dus ik verbeeld me heel graag dat ik het fijn zou hebben in Schuddekutteveen met een tinyhouse op een veldje en niet dit werk. Ik hoop dat het waar is, maar ik denk … ik denk dat het waar is. 


Ben je hoopvol voor de toekomst?


Met dat woord hoop heb ik eigenlijk niks. Ook niet met dat woord toekomst trouwens.


Dus ben je dan vol?


(lacht) Ja, vol ja. Maar ik ben niet hoopvol, nee, en voor de toekomst helemaal niet. Ik weet niet wat toekomst is en ik weet ook niet wat hoop is. Ik ben echt ontzettend … vol ja. Ja. Goed woord.

Twee dingen uit die zinnen van Annemiek.

1. We spelen een rol. En er is geen hoop, maar een vol. Dat rol spelen heeft te maken met mijn bewustwording, of beter met dat wat ik maar mijn hogere zelf noem. Ik kijk naar mijzelf, dagelijks, en denk daar dan het mijne van. Ook van mijn wanhoop, mijn depressie soms, mijn sacherijn.
Het is die Ron die een rol speelt hier. Die zich handhaaft, liefheeft, kinderen heeft opgevoed, zijn weg gaat, werk verzet, woorden schrijft. Maar ik ben het niet. Niet dat ik me onttrek aan het dagelijks bestaan, maar het leven gaat ook over iets anders. En daar komt het woord 'vol' bij te kijken.

2. Ik ben vol van iets anders, iets dat boven mij uitstijgt, iets dat de weg wijst. Los van alledaagsheid, van de ophefjes, van de eindeloze puinhoop die we er van maken. Ik ben vol en daar doe ik dat mee. Vol van liefde, van compassie, van het besef dat we een eenheid met de grote rest vormen. Ook na dit leven, ook na de puinhoop.

Kan je daar iets mee?

Dag Ron,

In mijn hoofd heb ik al veel dingen teruggeschreven, maar op papier nog niet. Misschien is er ook niet heel veel te zeggen in woorden. Misschien is het deze anekdote woensdagmiddag. Mijn man kookt lunch terwijl ik in mijn eigen gedachten verwikkeld met mijn ene hand aan mijn beste vriendin schrijf over het feit dat ik ontslagen ben en met mijn andere hand het hondje van onze Italiaanse huisgenoot streel op zoek naar zachtheid, troost en vertrouwen.

Mijn man doet groenten in de pan en vraagt me of ik het mijn ouders al heb laten weten, over het ontslag. En ik schud mijn hoofd. Het is niet nodig om hen te bellen, omdat ik de reactie van mijn moeder al zo geïnternaliseerd heb dat ik haar stem vrijwel meteen hoor in mijn gedachten. Over “dat ik me niet moet laten doen”, “moet terugvechten, me verdedigen, moet opkomen voor mezelf. Dat ik de organisatie zelf heb opgericht en heb helpen groeien en het dus mijn recht is om er deel van te blijven uitmaken. Maar vooral, dat mensen niet te vertrouwen zijn, uiteindelijk vooral bezig zijn met hun eigen hachje redden, macht, hun eigen verantwoordelijkheid wegschuiven door een zondebok aan te wijzen, dat de meeste mensen niet deugen en het je eigen schuld is als je buiten de boot valt en het dom is om je kwetsbaar op te stellen in een harde wereld. Dat je sterk moet zijn, niet huilen, niet in je kaarten en zeker niet in je hart laat kijken, dat eerlijk zijn je zwak maakt. Dat je dan je eigen ondergang graaft, etc., etc. “

Mijn man glimlacht terwijl hij een restje risotto roerbakt met de groenten. “Dat klinkt inderdaad wel een beetje als je moeder”. Ik voel dat ik wat gas wil terugnemen en haar verdedigen. De geïnternaliseerde stem is uiteraard een karikatuur, niet mijn échte moeder, het is maar een gedachte aan overtuigingen die ik in mijn jeugd heb gehoord en die aan de oppervlakte drijven omdat mijn overlevingsmechanisme wordt getriggerd en mijn hoofd automatisch op zoek gaat naar aangeleerde strategieën om daar mee om te gaan. Vechten, vluchten, bevriezen, pleasen? Wat deze keer te kiezen?

Mijn moeder zou anderen aanraden om te vechten, maar zelf pleasen. Mijn vader zou vluchten, vermoed ik. Zich verschuilen in een slachtofferrol. En ik? Ik bevries meestal. Zoals een gehypnotiseerde gekko die muisstil met zuignappootjes op de muur blijft kleven. Want noch vader, noch moeder, wil ik het voordeel van mijn twijfel geven. Ik ben er nog, maar houd mijn adem in, let maar even niet op mij, het heeft geen zin.

“Ok, er is dus die stem van je moeder. Dat kritische personage. Kan je je nog andere personages voorstellen en hoe die zouden reageren?” Ik vind de vraag van mijn man verrassend. Meestal ben ik degene die dat soort vragen stelt. Ik glimlach, terwijl ik denk aan het Op Eigen Kompas gesprek dat de dag ervoor startte.

“Ja,” zeg ik vrijwel direct, “Ron van Es”. Mijn man moet grinniken: “dat klinkt inderdaad als een boekpersonage”. “Nee schat, hij is niet fictief! Ron bestaat echt. Ron van Es. Je weet wel, de Es, zoals de boom. Van Sprekersboom. Ik schreef hem over mijn ontslag voor ik het zelf officieel bevestigd hoorde omdat hij me vroeg waarom ik eigenlijk hier ben? Of ja, waarom hij eigenlijk hier is? Of jij, wij, als mensheid, afhankelijk van hoe je het interpreteert. We zijn een briefwisseling gestart en daarin kwam onverwacht veel aan bod, want zoals je weet ben ik een open boek en woordenwaterval. Soms dan. Tenzij ik bevries.” 

“Ja lieverd, zo ken ik je. En klinkt alsof je in Ron je eigen Alberto Knox hebt ontmoet. Ik kijk ernaar uit dat er hier binnenkort ook honden met handgeschreven brieven komen aanlopen.” Het huis begint heerlijk naar wokschotel te ruiken. In gedachten dwaal in af naar De Wereld van Sophie en de existentiële lichtheid én duizeling die ik voelde aan het eind, toen we na uren meeleven met Sophie, haar mysterieuze filosofieleraar Alberto en hun lezer Hilde en schrijver Albert, de laatste pagina’s aan onze 10-jarige dochter voorlazen. Het doet me denken aan die ene passage:

“So now you must choose... Are you a child who has not yet become world-weary? Or are you a philosopher who will vow never to become so? To children, the world and everything in it is new, something that gives rise to astonishment. It is not like that for adults. Most adults accept the world as a matter of course. This is precisely where philosophers are a notable exception. A philosopher never gets quite used to the world. To him or her, the world continues to seem a bit unreasonable - bewildering, even enigmatic. Philosophers and small children thus have an important faculty in common. The only thing we require to be good philosophers is the faculty of wonder…”

“Maar vertel;” onderbreekt mijn man mijn gedachtenstroom, “wat schreef Ron in jullie gesprek?”

Ik neem de appjes, die nu op een openbare website staan, erbij en lees voor. Over dat door te denken aan de catastrophe als iets wat al heeft plaatsgevonden, er ruimte komt voor een ander einde van de wereld. Dat hij niet gelooft in het rooskleurige wensdenken of dat ‘innovatie ons zal redden’. Of ik blij word van de apocalyps? Of van apocalyptisch denken? Ik niet. Niemand volgens mij. En toch denkt een deel van mij inderdaad dat we al te laat zijn, dat de Titanic al op de ijsberg is gebotst en gedoemd tot zinken. Dat hoop het geluid van het orkest is dat blijft spelen, omdat dat is wat wel nog kan tot het licht dooft en het topje van het schip verdwijnt in het water. En de stemmen die ook na een paar uur, misschien dagen, uitgedoofd zijn. Maar nu nog niet. Want hoewel we kantelen en steeds dieper zinken zijn we nog op het dek, halen we nog adem, zijn er nog dingen die wél kunnen. Blijven spelen. Met elkaar muziek maken. Misschien zelfs dansen op die muziek. Elkaar vasthouden. Aankijken zonder scherm ertussen. Dankbaar zijn voor wat er wél nog is. Dit. Nu. En nu. Hier. 

Mijn man fronst wat bedenkelijk. Ik weet dat hij over dat andere boek gaat beginnen. Het boek dat hij me vorige week in mijn handen schoof: ‘Niet het einde van de wereld’ van Hannah Richie. ‘Waarom wij de eerste generatie zijn met perspectief op een duurzame planeet.’ Ik las het eerste hoofdstuk en wil nog verder lezen. Ik begrijp waarom het mijn man aanspreekt. Hij gelooft oprecht dat er nog een weg terug is. Niet helemaal terug uiteraard. Maar wel het vermijden van ‘nog erger’. Zoiets als het verschil tussen apocalyps en super-apocalyps, stel ik me dan voor. Ook niet bijster optimistisch. Ik denk aan mijn lieve vriendin die ik -ondanks mijn eigen doemgedachten- moed insprak. Dat het wél zin heeft dat zij al jaren bewust niet vliegt, veganistisch eet, elektrisch rijdt, haar eigen groenten en kruiden groeit. 

Misschien zeg ik het enerzijds ook wel om mezelf moed in te praten, want ook ik wankel. Soms. Vaak. Als ik stilsta. Daarom wil ik niet stilst…. 

Anderzijds weet ik dat dit gedrag ook is wat me gelukkig maakt. “Ja, jou maakt het gelukkig,” gooit de vriendin hard tegen,” Maar wat als ik ultiem geluk ervaar als ik nu ga roken en alle drugs van de wereld uitprobeer, nog snel de wereld rondvlieg om de highlights te zien en verder me lazarus zuip om me te verdoven, volop feest en daarbij mijn rommel volop laat slingeren? Je gaat een mens die terminaal ziek is en nog maar een paar weken te leven heeft toch ook diens enige pleziertjes afnemen door te zeggen dat ie niet mag roken. Wat heeft ie nog te vrezen? Zo voel ik me ook. Ik heb genoeg gestreden. Ik geef het op.” Ik kon niet anders dan haar stevig knuffelen en haar zeggen: “dat kun je, mag je. Maar ik weet. Dat is niet wie jij bent.” 

En dat brengt me bij het tweede deel van Ron’s antwoord, over de rollen die we spelen. En over niet hoopvol zijn over de toekomst, maar wel vol. Niet over de toekomst. Maar in het nu. Vol. Vol liefde. Liefdevol. Compassievol. Heel. 

Ik lees voor en mijn stem breekt plots bij de zin: “Maar ik ben het niet. Niet dat ik me onttrek aan het dagelijks bestaan, maar het leven gaat ook over iets anders. En daar komt het woord 'vol' bij te kijken. Ik ben vol van iets anders, iets dat boven mij uitstijgt, iets dat de weg wijst. Los van alledaagsheid, van de ophefjes, van de eindeloze puinhoop die we er van maken. Ik ben vol en daar doe ik dat mee.“ Mijn stem stokt zo en ik voel tranen over mijn wangen rollen waardoor het me bijna niet lukt de woorden uit te spreken. Ik doe het toch, omdat ik wil dat mijn man het hoort. Het klinkt zacht, bijna piepend, alsof de lucht door een heel dun kiertje in mijn keel zijn weg moet vinden. 

Mijn man kijkt me aan, schept eten op de borden voor ons allebei. Liefdevol. “Wat raakt je nu zo hieraan?” vraagt hij. Ik proef een traan die via mijn wang naar mijn lippen is gerold. Zout. 

“Omdat ik het weet, lieverd. Elke vezel van mijn lijf voelt het. Er is een soort alwetende verteller in mijn hart, of daarbuiten -wat is binnen en wat buiten?- die mijn leven lijkt te vertellen als een soort ondertitels van mijn dagelijkse beslommeringen. Die stem, het is overigens een vrouwenstem, wat ouder dan die van mezelf en kalmer, met een geaarde rust en wijsheid, warm en lief, gidst me, gaat in gesprek met met die andere stem in mij. Die stem die vurig haar rol speelt en soms zo opgaat in haar personage, in de tragedie zwelgt of zich laat meevoeren in alle emoties die er te ervaren zijn in het mens-zijn dat ze soms vergeet dat het slechts een verhaal is. Terwijl ze dat vanbinnen wel weet. Maar dat ook heel gek zou zijn om dat tijdens het verhaal heel de tijd te beklemtonen. Bij een meeslepende film hoef je ook niet heel de tijd de disclaimer “dit is niet echt, de personages zijn ingehuurde acteurs en het verhaal is fictief”. Dat breekt de magie toch een beetje. Toch voel ik het, met name op momenten dat ik mediteer, of in een bos in het gras lig en naar de bomen kijk, als ik verliefd ben, of als ik schrijf, zoals nu. Het rare is dat ik het gevoel heb dat ik tegelijk het personage als de schrijver ben. Dat het geen twee aparte entiteiten zijn, maar een twee in één, zoals zo’n optisch illusie plaatje dat verandert afhankelijk van hoe je kijkt. Je ziet de eend of het konijn, maar nooit tegelijk, al is het hetzelfde plaatje. 

Vorig jaar volgde ik in Frankrijk een retraite bij Jan Geurtz. Ik was nog nooit op retraite gegaan en gedroeg me er nogal sceptisch over vooraf, en tegelijk nieuwsgierig. Eigenlijk wilde ik gewoon een weekje van huis zijn omdat ik botste met mijn man en even afstand nodig had. Ik leerde er over Dhoghzen, non-dualisme en we deden meditatie oefeningen van 20 minuten. Aan het einde van de cursus voelde ik een soort kracht, een wens om me open te stellen: “Leven, kom maar op! Ik ben er klaar voor!” Een uur later kreeg ik een telefoontje van de Nederlandse politie: mijn auto die op een P+R geparkeerd stond bij een station was door vandalen in kort en klein geslagen en getrapt. Ik was verrast, want het deed me niets. Het enige wat ik voelde was opluchting, wetende dat het geen slecht nieuws was over mijn familie of geliefden. 

Twee dagen na de cursus had ik een moeilijk gesprek bij mijn werkgever, een gesprek die me de keuze deed maken om de overstap te maken van een organisatie die ik zelf oprichtte, naar een organisatie waar ik al 6 jaar indirect deel van uitmaakte. Ik besloot dat het tijd was voor die stap, ondanks de pijn van het afscheid dat volgde. En bij die organisatie werd ik nu ontslagen. Mijn personage bleek té ondernemend, te snel afgeleid, te associatief, te gevoelig, te kwetsbaar ook en mogelijk ook wat te filoso-kritisch om mee te draaien in een grote ngo die wel gelooft dat kleine stapjes binnen het kapitalistische economische systeem van groei, innovatie, greenwashende grote bedrijven en het belobbyen van (extreem-)rechtse overheden van de wereld een plek zal maken waar iedereen kan kiezen voor lekker en gezond is voor allen mensen, dieren en het milieu. Een deel van mij wil het geloven, zo ontzettend graag. Een ander deel voelt iets anders. Iets met economische groei die grenzen kent, iets met het voeden van een vruchtbare bodem voor een jonge boom in plaats van extra meststoffen en energie geven aan een stervende boom, iets met community en verhalen. En dat community uiteindelijk het antwoord is op alle vragen. Iets met verschuiven van hoofd naar hart en handen. Iets met verzachten en menselijkheid en degeneratie erkennen en vandaaruit vanuit een echt ‘samen’ eerlijk elkaar aankijken, in de ogen en weten dat dit -leven, liefde- alles is wat we hebben, wat ertoe doet. En vanuit daaruit actie laten ontstaan. 

Maar hoe breng je dat ik een meeting over OKR’s en KPI’s? Hoe breng je dat diepe verlangen over in een plan voor het volgende kwartaal, waarbij alleen al het overwegen van grote veranderingen bedreigend kan overkomen? Hoe regeneer je jezelf en je leefomgeving én blijf je realistisch? En wat is realisme als tijd of toekomst, noch verleden, werkelijk bestaan en tijd in ‘werkelijkheid’ cyclisch is? Kan je dan ook vastlopen in de cirkeltjes in je eigen hoofd en als een bevroren gekko het leven aan je laten passeren en enkel gadeslaan zonder het lef er nog aan te participeren? Hoeveel jaren in een mensenleven kan je personage zo slijten voor ze weer in beweging durft komen? 

Mijn man streelt lief over mijn hand. “Je piekert te veel, lieverd. Geef niet op. Kom schat, we gaan lunchen. Die bodem moet je ook voeden.”

Ik knik en kijk nog even naar Ron’s tekst op mijn telefoon. “Je hebt gelijk,” zucht ik. “Ik heb al heel de dag niet gegeten. Ik kom bij je zitten. Gezellig, eten. Smakelijk lieve schat, en bedankt voor het koken. En dat je er bent.”