Briefwisseling met Raf Stevens
Dag Raf,
Ken je dat oude verhaal over de kathedraalbouwers? Het komt, meen ik, uit een van de boeken die letterlijk gaan over het ontstaan van de vele kathedralen in de christelijke wereld/cultuur. Een kathedraal werd namelijk niet afgebouwd gedurende het leven van één mens, maar het duurde soms vele levens lang. Dat betekent dat veel bouwers ergens aan meewerkten, waar ze het geloof hadden dat het verder ook zonder hen zou lukken. Het geloof hield hen aan het werk, aan dat kleinere gedeelte van die enorme kathedraal. Als dat stuk af was, werd er geen handtekening bijgezet. Het was af, en het droeg bij. De kathedraal, ooit, als ie helemaal af zou zijn, was hun werk.
Dat geloof in wat je doet, doet voor een groter verhaal, dat mis ik weleens als ik om mij heen kijk. Kunnen we nog meewerken, anoniem, met grote vlijt en ambachtschap, aan een verhaal waar we maar een klein stuk van zijn. Tevreden en vol geloof met dat kleine stuk ook kunnen zijn. Geloof in onszelf, ons werk, maar vooral geloof in de anderen. De mensen ook die na ons komen. Die het af gaan maken. Of die wel de hele kathedraal zullen gaan zien. En in die kathedraal dan aan ons zullen denken - wij die voorgingen en zij die er na komen.
Als we dat besef, is het een les?, weer willen navolgen, wat betekent dat dan voor jouw werk als begeleider van coaches? Wat betekent dat voor jou als mens, als storyteller, zoals je zelf ook wel noemt? Wat betekent dat hoe we ons afficheren naar buiten, de bordjes die we omhoog houden op social media? Wat betekent dat voor jouw identiteit? En let op: de vragen aan jou gelden ook voor mij. Maar benieuwd hoe jij er naar kunt kijken.
Ron
Dag Ron,
Ja, dat verhaal ken ik. Ik heb er een moeilijke verhouding mee.
Het gooit me terug naar ons telefoongesprek van enkele jaren geleden. Ik zei je toen: 'Ik wou dat ik zo’n grote missie had als jij. Jij als stichter van School for Purpose Leadership in Nederland. Ik ken je als iemand die vaak op de barricade staat voor het grotere verhaal. Op naar een betere wereld, nu, en allemaal samen! En ik zei je toen: 'Ik voel helemaal niet dat barricade-vuur in mij.’
Niet dat ik niet geloof in mezelf. Dat stuk van mijn verhaal heb ik steeds beter onder de knie. Maar als ik dan het beeld van die grote kathedraal voor me zie, ja, dan voel ik me onrustig. Dan lijkt het alsof mijn individueel begeleidingswerk erg weinig bijdraagt.
Aan de telefoon zei jij me toen: 'Daar begint het allemaal natuurlijk, hé Raf. Bij het individuele stuk.’ Dat kon ik horen. Het deed goed, ik geloofde het ook en het nam de onrust weg.
In je brief spreek je over ‘het groter verhaal’.
Storytellers, en ik durf mezelf nog steeds in deze categorie zetten, spreken vaak over een ‘nieuw narratief’ of een nieuw ‘verhaal’ voor de wereld. Dat klinkt goed. Transformatie nu! Maar over welk nieuw en groter verhaal het dan gaat, is mij vaak niet duidelijk. Op Linkedin, waar ik erg actief op ben, zie ik wekelijks vele barricade-posts over de noodzaak van het bouwen van een nieuwe kathedraal. Vele grote woorden. Getypt met veel vuur. Vanuit profielen die zich hebben opgetuigd met vele blinkende labels, getuigschriften,…
Ik haak dan vaak af.
Misschien loop ik wel weg van de onrust die dan terug de kop opsteekt. Misschien weet ik helemaal niet wat dat nieuwe, grote verhaal precies moet zijn, voorbij de slogans. Misschien - of eerder waarschijnlijk - is het wel een persoonlijkheidstrekje. Dat wanneer anderen ‘communities’ gaan bouwen rond dit of dat grotere verhaal, ik mij dan terugtrek. Niet om mij in mijn grot te gaan verschuilen. Wel om terug te plooien naar ‘gewoon’ verder te doen met mijn betekenisvolle, individuele begeleidingstrajecten. Rustig ‘op mijne alleene’, zeggen ze in België.
Snap je?
Raf
Dag Raf,
Toen ik als kleine jongen bij een naburige speeltuin op zondagmorgen daar de christelijke zondagsschool binnenliep, leerde ik daar dit kinderliedje:
Jezus zegt, dat Hij hier van ons verwacht,
dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht.
En Hij wenst dat ieder tot Zijn ere schijn';
jij in jouw klein hoekje en ik in 't mijn'!
We waren thuis niet christelijk, dus ik kende dat liedje natuurlijk niet. En lang ben ik niet op die zondagsschool gebleven. Waarom ik het hier aanhaal, en waarom het me nu binnenviel n.a.v. jouw antwoord, is dat je tegenstelling kathedraal bouwen en jouw ‘kleine’ werk zo tegenover elkaar zet. Het is alsof je bang bent om mee te doen, terwijl je dat al lang(er) doet. Het gaat namelijk helemaal niet om het grote verhaal groots uit te hangen, het is het kleine werk dat gezamenlijk - misschien zelfs zonder elkaar te kennen - een grote kathedraal kan worden. Is het grotere verhaal dan niet meer - en niet minder - dan dat twee mensen elkaar ontmoeten en zin geven aan het leven?
Het is de filosoof Martin Buber die in zijn boek ‘Ik en Jij’ schrijft: ‘Wat is het eeuwige: het in het nu en hier tegenwoordige oerverschijnsel van wat wij openbaring noemen? Het is dit: de mens komt uit het moment van de hoogste ontmoeting niet hetzelfde tevoorschijn als hij er is binnengegaan. Het moment van de ontmoeting is geen ‘belevenis’ die in de ontvankelijke ziel opgewekt en met een zalig gevoel wordt afgerond: er geschiedt daar iets aan de mens. Dat is soms een ademtocht, soms een worsteling, hoe dan ook: het geschiedt.’
Martin Buber schrijft dan verder over wat deze ontmoeting teweeg brengt in ons:
• We begrijpen dat er een volledige wederkerigheid is van het verbonden zijn.
• Er is het besef dat er een zin is, ‘niets kan meer zinloos zijn’.
• Het gaat niet meer om mij of jou, maar om de zin samen, in de wereld die we hier ervaren.
De stad Rotterdam heeft een theatergroep die zichzelf een specifieke taak heeft gegeven, namelijk: iedereen hoort erbij. Zelf zeggen ze: ‘Bij theatergroep Babel spelen – jonge en oude mensen – mensen met het downsyndroom -mensen met een migranten achtergrond -mensen uit de lhbtq+ gemeenschap – gezonde mensen – mensen met een chronische aandoening zoals hiv-mensen, mensen met eetproblemen -mensen met verschillende religieuze achtergronden -mensen met een verstandelijke beperking -rijke mensen -mensen met een psychiatrische aandoening -mensen met schulden -mensen met verslavingen -mensen die anders zijn dan jij en soms ben je dat zelf.’
‘Het is jammer dat ze die beperking heeft', zegt een moeder ergens halverwege de voorstelling, ‘anders was ze misschien minister-president geworden’. Het is een van die ontroerende momenten van ‘Ik via de ander’, de nieuwe productie van Theater Babel van regisseur Paul Röttger.
In ‘Ik via de ander’ staat het gedachtegoed van de Franse filosoof Emmanuel Levinas centraal. ‘Door de blik en het gelaat van de Ander word je zelf tot mens gemaakt.’ Let op het gelaat van de acteurs en je snapt onmiddellijk waar deze voorstelling over gaat.’
De ontmoeting, het zien van elkaar, de ‘ik’ via de ‘ander’. En andersom. Dat is het verhaal, dat is de kathedraal, 'jij in jouw klein hoekje en ik in 't mijn'!
Ron
Dag Ron,
Je schrijft: De ontmoeting, het zien van elkaar, de ‘ik’ via de ‘ander’. En andersom. Dat is het verhaal, dat is de kathedraal, jij in jouw klein hoekje en ik in 't mijn'!
De laatste jaren ben ik veel bezig geweest met die ‘ik’. Uit noodzaak. Want zo’n 8 jaar geleden liep ik flink vast. Het was een periode van zelfreflectie die vaak gepaard ging met een gevoel van diepe zelfafwijzing.
In ‘Verslaafd aan Liefde’ zegt Jan Geurtz: ‘Iedereen heeft de eerste jaren van zijn leven doorgebracht in werkelijke afhankelijkheid en in een existentiële angst voor verlating. Geen wonder dat we er de rest van ons leven bang voor zijn en proberen zo goed mogelijk bedenkt te houden. Angst is de diepste kracht achter ons levenslang streven naar liefde en erkenning van anderen.’
Enkele jaren geleden besliste ik dat het genoeg was.
Ik herinner mij het moment nog goed. Ik zat in de auto en reeds huiswaarts, na een dagje School for Purpose Leadership waar je een aantal mannen in Nederland had samengebracht om 1 keer per maand te reflecteren over leven en werk. Het was een pittige dag geweest. Eentje waar ik voor de zoveelste keer in mijn bekende ego-patroon van ‘zie me graag’ was gestapt. In de auto liepen de tranen over mijn wangen. Mijn innerlijke criticus stond vol aan.
Maar ik was er klaar mee. Ik ben nogal auditief ingesteld, en ik herinner me dat ik hardop tegen mezelf zei: genoeg, het stopt hier! Ik kwam in opstand tegen mijn zelfdestructie. Ik was klaar met dit zelfbeklag en wilde me niet langer onderwerpen aan dit zelfvernietigende ego-stuk.
De keuze voor dit andere pad voelde instant als een bevrijding. Het was een fundamentele keuze. Weg van het behoeftigheidsbewustzijn. Kiezen voor wat Jan Geurtz het ‘overvloedigheidsbewustzijn’ noemt. Ik heb trouwens ooit Jan kunnen spreken voor mijn Story Club podcast, maar dat is een verhaal voor een andere keer.
Dit alles, het is allemaal ‘ik’. Het verwijst ook naar een periode waarin dit ‘ik’ zoveel aandacht nodig had dat er weinig ruimte was voor ‘de ander’. Het had een flinke invloed op de relaties met de mensen die mij graag zagen.
Het werken aan mijn ‘ik’ was noodzakelijk om ruimte te maken. Zodat ik niet langer in de eerste plaats de ander nodig had voor mijn eigen goede gevoel en eigenwaarde. Zo geraakte ik uit de verstikkende houdgreep en de versmelting met mijn interne criticus. Zo kon ik mezelf terug meer liefde geven. Zo stopte ik als maar meer met het najagen van ‘zie me graag’ en kon ik me steeds beter openstellen om ‘de ander’ écht te zien.
Jij en Martin Buber schrijven: Het gaat niet meer om mij of jou, maar om de zin samen, in de wereld die we hier ervaren. Dat wij-pad wil ik in de toekomst nog meer gaan bewandelen. Fijn om dit een stukje samen met jou te kunnen doen.
Raf
Dag Raf,
Je laatste brief ontroert me. Er spreekt toch ook die fundamentele eenzaamheid die ons allemaal, echt allemaal, soms bij de strot grijpt. Ik herinner me namelijk nog heel goed hoe mij dit overkwam in een periode van intense eenzaamheid en hoe daar - op een ochtend bij het ontwaken er die Wolf aan mijn strot hing. Echt, ik heb hem hem daar gevoeld. Na een langer leven van ontkenning dat ik iets of iemand nodig had was die Wolf van Eenzaamheid uitgegroeid tot een monster van enorme proporties.
Dat is de draak waar de dichter Rainer Maria Rilke het over heeft.
Wellicht zijn alle draken in ons leven
Uiteindelijk prinsessen
Die er in angst en beven slechts naar haken
Ons eenmaal dapper en schoon te zien ontwaken.
Wellicht is alles wat er aan verschrikking leeft
In diepste wezen wel niets anders dan iets
Wat onze liefde nodig heeft.
Een leven zonder de ander maakt niet alleen eenzaam, maar maakt het leven ook onherbergzaam. Je laten zien, maakt dan kwetsbaar, en dat heb ik met een langere reis erna moeten leren. Jij schrijft dan: ‘Zodat ik niet langer in de eerste plaats de ander nodig had voor mijn eigen goede gevoel en eigenwaarde.’ Dat lijkt op een overreactie. Jezelf uitleveren, jezelf laten waarderen, zie alsjeblieft wie ik ben, waardoor je ook jezelf weer voorbij loopt. Het gaat uiteindelijk niet om de waardering, maar om het gezien worden.
Jouw landgenoot Dirk De Wachter schrijft daar in zijn boek Vertroostingen zo mooi over. Hij schrijft dan over twee soorten troost die belangrijk zijn. De eerste soort is de troost die zich buigt over het verdriet. Dat is de troost die we nodig hebben als ons iets overkomt, een verlies, een afscheid. Dan zijn troostmuziek en troostgedichten nodig, schrijft hij. De tweede soort troost is de troost over het leven zelf. De troost die we zo nodig hebben omdat we ons realiseren dat het bestaan zelf soms zo moeilijk is. Zo onbestaanbaar. Als je de krant leest. Als je opslag van vermoeide ogen van iemand ziet.
In het boek ‘Dit kan ook een goede tijd zijn’ van Roek Lips, een boek dat helemaal gaat over zijn strijd tegen acute leukemie waardoor hij een jaar in isolatie moet en dan een extreme vom van eenzaamheid meemaakt, schrijft hij ergens over het Duitse woord ‘Gelassenheit’, dat veel meer in beweging brengt dan negatieve berusting. ‘Gelatenheid is allesbehalve een negatieve eigenschap, besluit ik. Het is een oproep om ons te bevrijden van verlangens en begeerten. De definitie van gelatenheid kan zijn: de kunst om het leven te aanvaarden met alles wat er is, om zo de innerlijke vrede, vrijheid en rust te bereiken. Oftewel: gelatenheid is de diepe ervaring die je bereikt bij volledige overgave.’
Wat jij beschrijft dat wat jou overkwam op je reis terug in de auto, de tranen over de wangen, dat is de overgave geweest. Het is genoeg. Het is goed. En dan is het tijd om jezelf te omarmen én te laten omarmen.
Kun je iets vertellen over dat omarmen?
Ron
Dag Ron,
Gisteren had ik afgesproken met Jo, een goede vriend van mij. Jo werkt als freelance strategisch adviseur voor veelal grote bedrijven. En als we elkaar zien dan praten over leven en werk, en alles daar bovenop en tussenin. Ik weet niet hoe we op het onderwerp kwamen maar plots begon Jo te vertellen over een boek dat hem erg interesseerde: The Anatomy of Melancholy van Robert Burton.
Het boek is een soort naslagwerk uit 1621 en een omsluit een historisch overzicht rond het begrip melancholie. Hoe het in bepaalde tijdsdelen als een ziekte aanschouwt werd, en in andere tijdsdelen als unieke, persoonlijke kracht.
‘Ik ben op zielsniveau een echte melancholicus’, zei Jo. ‘Ik kan soms tot tranen toe ontroerd worden door iets kleins. Iets puurs. Dat kan eender wat zijn.’ En terwijl Jo dit zei kreeg hij de tranen in de ogen. Plots. Zonder aanleiding. Ontroering. Ik zag het. Het mocht er zijn. De stilte tussen ons op dat ogenblik was hartverwarmend. We zagen elkaar in alle eenvoud en puurheid. Twee mannen, vijftigers, allebei ontroerd door… ja, door wat? Door het leven.
Ik had Jo kunnen vertellen over een boek dat ik jaren geleden had gelezen, en dat bij mij veel herkenning had opgeroepen: Melancholie van de Onrust van Joke Hermsen. Maar ik deed het niet. Dan had ik Jo gezegd dat, zoals Joke Hermsen beschrijft, de mens een homo melancholicus is, die weet heeft van verlies en vergankelijkheid en dit besef probeert om te buigen tot hoop en creativiteit. Ik zou hem dan vragen over zijn hoop en zijn creativiteit. Maar ik deed het niet.
Dan zou ik Jo vertellen dat ik me compleet kan laten meeslepen door muziek. Zo kocht ik enkele jaren terug een oude platenspeler, en heb ik er een enorm plezier in om 2dehandsplaten van de jaren zeventig aan te schaffen. Die periode maakte ik niet muzikaal bewust mee, ik was nog te jong, maar als ik de naald op de eerste platen van Herman Van Veen leg, ja dan…
‘Kun je iets vertellen over omarmen?’, zo eindigde je laatste brief. Wel, het omarmen van de wereld betekent dat ik me openstel voor de rijkdom van zintuiglijke ervaringen om me heen. Het gaat erom dat ik mij compleet kan laten omsluiten door de signalen van bijvoorbeeld muziek, natuur, kunst, en ja ook werk. Door de wereld te omarmen, koester ik een diepe verbondenheid met mijn omgeving.
Terwijl ik dit nu schrijf, zit ik in mijn tuinkamer met de deuren helemaal open. De geur van de bomen, de geluiden van vogels en de wind dringen de ruimte binnen, een scherp contrast met het professionele leven waar ik vroeger middenin zat.
Tot mijn 35e jaar werkte ik in grote bedrijven. Een plek die vaak te hectisch was voor mensen zoals ik, sensitieve personen. Ik merk dat deze ‘soort’ personen vandaag makkelijk worden weggezet als "overgevoelig". Maar als je Joke Hermsen leest dan weet je dat er nog niet zo lang geleden een tijd was dat sensitiviteit, melancholie, en aanverwanten een gave was. Deze mensen waren genezers, sjamanen en kunstenaars die betekenis vonden in subtiele signalen. Bij jou ‘omarmen', Ron, moest ik vandaag hieraan denken.
Is het in de moderne wereld niet normaal geworden om te dissociëren van onze zintuigen? Persoonlijk is het voor mij belangrijk om mijn zintuigen zo vol mogelijk te omarmen. Pas dan kan de wereld zich aan mij onthullen. Pas dan kan ik mijn emoties begrijpelijker maken. Dit alles is mijn manier om anderen en de wereld te kunnen omarmen. Het is voor mij een vorm van bewuste verbondenheid. En ik geloof ten diepste dat deze verbondenheid niet alleen voor mij essentieel is, voor mijn persoonlijk welzijn, maar ook voor het welzijn van de wereld als geheel.
Dank voor je mooie vraag, Ron. Dit is wat er kwam. Misschien zet het ook bij jou iets in gang. Ik lees je graag.
Raf
=============================================
Ik belde mijn vriend Ron.
Ik vertelde hem dat ik in deze fase van mijn leven voel dat ik steeds duidelijker stelling wil nemen. Ook al woedt er soms een interne strijd. Die stem die zegt: Doe maar rustig, doe maar normaal, niet zo uitgesproken.
Ik vroeg me af of Ron mijn LinkedIn-artikel van eerder deze week had gelezen. 120 likes en meer dan 30 commentaren. Het raakte iets in mensen. Ik had geschreven: Hoe vaak hebben mensen me gezegd: “Zou je op LinkedIn niet wat minder open zijn met je uitspraken?”
Ik snap het wel. LinkedIn is toch dat platform waar alles netjes binnen de lijntjes hoort? Maar eerlijk? Voorzichtigheid voelt als een strak jasje dat knelt. En dat jasje wil ik niet (meer) dragen.
Aan de telefoon vertelde Ron me over een tekst van Donald Niedekker.
Hij las het me voor. Misschien inspireert het je, zei hij me. Toen ik we ons gesprek hadden beëindigd, zocht ik de tekst op. Hier 2 stukjes eruit:
Zet de pen maar op het papier en zie waartoe het leidt. Inkt, pen, papier en het krassen moeten het werk doen. Een luikje vinden. Deze ochtend lijkt op zoveel andere ochtenden. De koeien, de ademwolkjes, hun sjokken, het malse geluid als ze een pluk gras losrukken en vermalen tussen hun herkauwerskiezen.
En nog:
Alles zoals het hoort. Soms heeft grijs talloze tinten, soms is grijs gewoon grijs. Toch is er vrede, rust, zachtheid. Het is misschien een van de belangrijkste ingrediënten van vrede, dat grijs grijs mag zijn. Je hoeft je niet te bekennen tot zwart of wit. Laat de zegen neerdalen, ook deze ochtend waarop ik geen noot op mijn zang heb.
Nadat Ron de tekst had voorgelezen, zei hij me: 'Zie je het zitten om je eerste, ruwe reflecties eens naar me op papier te zetten?’
Is goed, hoorde ik mezelf zeggen.
‘Zet de pen maar op het papier en zie waartoe het leidt.’
Die woorden bleven meteen aan de telefoon al bij me hangen.
Dus daar gaan we.
Beste Ron, ik zet de pen op papier om je iets te schrijven. Niet dat ik zeker weet wat ik wil zeggen, maar misschien zit er daar juist iets waardevols in. Schrijven zonder te denken, wat tegenwoordig ‘free writing’ heet. Ik glimlach om dat soort termen, alsof het iets nieuws is, dat vrije schrijven. Ach, wat doet de uitleg ertoe? Het is het zoeken dat telt, niet? Doet me denken aan mijn gesprek van enkele maanden geleden met onze gemeenschappelijke kennis Rolf. ‘Ik ben klaar met oppervlakkigheid’, zei hij. ‘Ik wil naar de waarheid.’
De waarheid.
Niet zomaar een kant kiezen, maar de waarheid die dieper ligt, voorbij links of rechts.
Rolf las alles van Jed McKenna, die zijn lezers wakker schudt en hen aanspoort om op zoek te gaan naar die dieperliggende waarheid.
Maar wat dan met grijs?
Soms moet grijs gewoon grijs mogen zijn?
Had ik me niet jarenlang in dat grijze gehuld? In dat veilige midden? Kan grijs ook sterk zijn, als ik het gewoon laat bestaan?
Ergens knaagt dat.
Stiekem jaloers ben ik op mensen zoals McKenna, die het podium pakken, stelling nemen, met een helderheid spreken waar ik soms naar zoek. Of misschien is dat jaloezie omdat ik weet dat, als ik echt uit mijn kern spreek, ik soms bang ben wat ik ga vinden.
Tegelijk voel ik een verlangen om juist dát te doen. Me uitspreken, met heel mijn kern zichtbaar voor de wereld, geen kleurloze toeschouwer meer zijn.
Natuurlijk wil ik niet opgeslokt worden door een of ander dramatisch zwart-wit. Balans vinden. Mezelf toelaten te bestaan in alle tinten, van wit, zwart en grijs. Zonder te hoeven vluchten naar extreme hoeken.
Dus, ik vraag me af, beste Ron, wat zou McKenna zeggen over die grijze ochtend van jou? Zou hij er even stil bij staan, of toch zijn humor in de strijd gooien om het “grijze” van zichzelf af te trekken? En wat zou ik dan vinden van zijn antwoord?
Misschien gaat het daarom, om het grijs als basis te aanvaarden, zonder meteen naar die waarheid te springen. Misschien is er ergens in dat grijze gebied tussen zoeken en zijn, stilte en stem, dat punt waar vrede echt kan rusten.
Voor mij is er een soort rust in die gedachte, een paradoxale vrijheid. Door niet te vechten tegen het grijs in mezelf, voel ik ruimte om vanuit mijn kern te spreken.
Zo, ik zet de pen weer neer, maar niet zonder te glimlachen om dat idee – grijs, gewoon laten zijn.
Ha Raf,
Dank voor je reflecties. Op deze grijze ochtend hier in de stad.
In 1980 publiceerde ik een gedichtenbundel die heel toepasselijk ‘Grijs dat overhelt naar wit’ heet. Ik citeer een gedicht:
glimlach
in het grijs
dat overhelt
naar wit
staat een man
althans veraf
in een ander
zicht blijkt hij
gekleed te zijn
in broek van
tweed
trui met overhemd
de stropdas
slordig in
ontknopingsfase
een hand
wuift het haar weg
Zoals je leest zijn alle zinnen zonder hoofdletters en interpunctie. Ik was in die tijd nogal onder de invloed van Hans Vlek, een toen bekende dichter. Die later onder invloed van enorme hoeveelheden alcohol is teruggevonden in Spanje. Nog één keer zag ik hem terug tijdens een optreden op Poetry Festival hier in de stad. Nog steeds dronken.
Zo kan het vergaan met mensen die kleur bekennen, beroemd worden, die hun schoenen niet meer terug kunnen vinden omdat ze er teveel naast hebben gelopen. De weg naar de waarheid, zoals jij die schetst, kan ook weleens de weg naar de eigen ondergang zijn.
Ik bedoel maar: grijs is ook een kleur.
Mijn gedicht van toen gaat trouwens nog verder:
er verschijnen ogen
die alleen maar kijken
nergens naar
om de dunne mond
concentreert
zich een plooi
verschuift
a-symmetrisch
naar links
wordt breder
langzaam verschijnt
er een lange
glimlach
klik!
Vergeef de jonge dichter. Ik ga weer aan het werk. Een langer artikel over vriendschap moet er nog komen. Ik peins, schrijf en kom boven. Ergens.
Ron