(Onderstaande longread is een voorpublicatie uit ‘Ook wij zijn natuur’ - kunst en activisme voor het symbioceen. Op 7 april is er het event ‘Welkom in het symbioceen’ - tickets via deze link)
Ook wij zijn natuur
inspiratie uit het Symbioceen
Natuur en stad
Ik ben een week op Terschelling, mijn lievelings-Waddeneiland. Ik ben er vaak; om te schrijven, te rouwen, vakantie te vieren, op Oerol van theater te genieten. Meestal ben ik er buiten het hoogseizoen. In de winter is het stiller. Restaurants en winkels zijn dicht, de eilanders zelf zijn op vakantie of ze zijn aan het verbouwen. Ik ben er minder toerist, ze zijn niet zo met me bezig. Ik ga er wel eens naar de kapper en hoor dan de laatste nieuwtjes. De eigenaar van één van mijn favoriete koffieplekjes groet me als ik hem op het strand passeer. Nu hoor ik erbij, denk ik.
Ik heb er vaste gewoontes: verblijf het liefst een huisje aan de Waddendijk en huur mijn fiets bij dezelfde verhuurder. Je laat je tas achter, die wordt naar je huisje gebracht. Licht stap ik vervolgens op de fiets, alle boeken zitten in mijn koffer. Ik verlaat het dorp West meteen. Te veel winkels en huizen. De lege Waddendijk is mijn eerste doel. Als ik de bewoonde wereld achter me laat, na de tweede grote bocht, overvalt me altijd een speciaal gevoel, de ene keer uitbundig, een andere keer verstild; hier ben ik thuis. Ik roep al fietsend: hallo Terschelling, ik ben er weer! De laatste keer meende ik een antwoord van herkenning te horen. Waarom niet? Zou het kunnen dat het eiland mij ook herkent? Waarom niet?
Op Terschelling krijg ik het gevoel van in en met de natuur te zijn cadeau. De wind en zon in mijn gezicht, de horizon overal om me heen, de roep van de scholeksters en ganzen, in de avond een hemel vol sterren en stilte. Hier weet ik het weer zeker: wij zijn natuur. Dat schreef ik op het bordje voor de klimaatmars waarin ik meeliep.
Ik woon niet op Terschelling maar in Amsterdam, in de drukte en daar houd ik ook van. De rijke cultuur, oneindige mogelijkheden om film, musea en theater te bezoeken. Al die mensen die zich als een zwerm fietsend verplaatsen. In de stad is het nog niet zo simpel om de ervaring ‘wij zijn natuur’ vast te houden. Toch erger ik me aan mensen die besluiten om zich los te maken van de stad en verdwijnen naar een verre plek om off grid te gaan wonen in een tiny house of verre community. Waarom erger ik me daaraan, dat is toch mooi? Ik denk: dit is niet voor iedereen mogelijk; dit is een wit hoogopgeleid feestje. En wat betekent het voor al die mensen, die in een flat of kleine etage of buitenwijk wonen, hardwerkend - als ze al werk hebben. Die kunnen niet weg. En de stad is toch ook een plek waar veel mensen graag zijn?
Zo ontstond mijn vraag: Zou het mogelijk zijn net zo’n intense natuurbeleving in de stad te hebben als op Terschelling aan de Waddendijk?
We gaan de natuur in
We neigen ertoe om natuur als iets buiten onszelf te zien: we gaan de natuur in. Dan ga je naar het bos, de zee, of liever nog naar de ‘echte wilde ongerepte’ natuur. Voor dat laatste moet je ver weg. Naar het buitenland, de verre bergen, de onherbergzame woestijn in. Er zijn weinig of geen mensen. Mensen horen niet bij de natuur, zo lijkt het.
In de westerse ontstaansverhalen, zoals het bijbelse verhaal van Adam en Eva, is de natuur gevaarlijk voor mensen. De slang, als symbool voor het slechte, verleidt Eva. Zij eet van de verboden appel, en vervolgens worden Adam en Eva uit het paradijs, de natuur, verjaagd. De splitsing tussen ons en de natuur zit dus in onze christelijke ontstaansmythe. Ik denk dat we niet beseffen hoe diep zulke verhalen in ons zitten, ook al ben je niet met dit bijbelse verhaal opgevoed.
In andere culturen is dit uitgangspunt minder vanzelfsprekend. Zoals in de ontstaansmythe van het indiaanse Mohawkvolk [1]. Daar valt er een vrouw, Skywoman, uit de hemel. Ze wordt door de vogels in haar val opgevangen en landt op het schild van een schildpad. Om haar heen is alleen water. Het schild is te klein voor haar. De dieren om haar heen duiken onder water, op zoek naar aarde. Rat kan het langste onder water en brengt haar modder. De vrouw smeert dit over het schild en de aarde ontstaat. Hier wordt de mens door de dieren ontvangen en geholpen. Ze plant het zaad dat ze als geschenk heeft meegenomen en zo hebben de dieren en mensen te eten. Ze werken samen.
Aan dit verhaal moest ik denken, toen ik de Tegenlicht- uitzending ‘Symbioceen’[2] zag. Glenn Albrecht, een Australische milieufilosoof, ontwikkelde dit concept. Zijn verhaal en manier van denken geeft me een nieuw perspectief. Hij biedt geen oplossingen, maar een concept dat mogelijkheden opent. Mijn hart wordt er blij van. Mijn hoofd snapt het. Het begrip symbioceen zet een breekijzer in onze vanzelfsprekende manier van kijken naar en denken over natuur. Het laat zien dat we niet afgezonderd van de natuur hoeven te zijn. We kunnen onszelf weer plaatsen in het eco-systeem waar we deel van zijn.
Symbioceen
De mens put de aarde uit. Vanuit een dominante positie ten opzichte van andere levende wezens gebruikt hij de natuur. We vinden het vanzelfsprekend boven de natuur te staan; zij is er voor ons. De gevolgen van deze extraherende en dominerende houding zijn zichtbaar tot in de geologie. We zitten in het Antropoceen. Dit is een term die in 2000 gelanceerd werd door Nobelprijswinnaar Paul Crutzen. De mens heeft sinds de industriële revolutie zoveel negatieve ecologische impact, dat de mens een geofysische kracht is geworden, vandaar de naam antropoceen voor het huidige geologische tijdperk.
In reactie op het antropoceen ontwikkelde milieufilosoof Glenn Albrecht een nieuw concept: het symbioceen[3]. In het symbioceen staan relaties en verbinding van het levende centraal. Hij stelt als uitgangspunt dat álle levende wezens, mens, dier, plant, bacteriën, funghi, micro-organismes een integraal verbonden geheel vormen. “This is more than an ‘entanglement’ of different but independent beings; it is the sharing of a common property, called life”, specificeert Albrecht (Albrecht, pag. 100). Die verschillende delen spelen een vitale rol in elkaars leven. De grenzen ertussen zijn veel minder gesloten dan we meestal denken. Dat heet in de ecologie een holobiont; een unit van organismen die in symbiose, afhankelijk van elkaar, leven. Er bestaat dan ook geen afgescheiden environment buiten ons. Verbindingen die de symbiose vormgeven staan centraal. Hoe deze symbiotische verbindingen te behouden en ondersteunen, dát is wat onze aandacht nodig heeft.
Albrecht ziet het symbioceen niet als een utopisch hoopgevend begrip, maar als een ‘radicale anticipatie’, een manier om de werkelijkheid totaal anders vorm te geven; hij noemt dit eu-topia, een goede plek. (lezing Ruigoord, 24 juli 2023)
We vinden het vanzelfsprekend om de natuur te zien als een grote strijd om het bestaan, de struggle for life. Als je vanuit symbiose kijkt naar de natuur, dan zie je het tegendeel van vernietiging, dan zie je samenwerking en opoffering ten dienste van het geheel, ten dienste van levende processen. De hele wereld bestaat uit samenhangende levende processen. De grootste waarde is dan ook: ‘shared life’. Het is een ander beeld van ontwikkeling. “The symbiocene gives the invitation to rethink the world[4] ”. Een conceptuele ruimte, dat is de mogelijkheid waartoe het symbioceen uitnodigt om vanuit te denken, handelen en leven.
Natuur bestaat niet
“Jullie stedelingen noemen het natuur. Het is zo abstract in jullie hoofd dat zelfs het woord abstract is. Wij hier zeggen bos, weide, rivier, rots, dingen die je kunt aanwijzen”, zegt Bruno de bergbewoner tegen zijn bezoek uit de stad. Bruno is de hoofdpersoon in het boek en de gelijknamige film De acht bergen[5] van Paolo Cognetti. Hij laat zien dat we aannames hebben over wat natuur is. Daarmee definiëren we ook onze relatie met natuur. Deze definitie en relatie is gedurende de geschiedenis aan verandering onderhevig.
De Franse filosoof Baptiste Morizot deconstrueert in zijn boek Het levende laten opvlammen[6] een paar mythes in onze relatie tot de natuur. Zo zou in de voortgangsmythe de mens de onvolkomen natuur moeten ontwikkelen om haar tot waarde te maken. We noemen een stukje grond dat we niet bewerken ‘verwaarloosd’. Onze verhouding tot de natuur is vooral gebaseerd op productie en extractie. We denken dat wij de aarde bewoonbaar hebben gemaakt. Deze mythe noemt hij a metaphysics of production.
Een andere mythe noemt Morizot het ‘ecopatriarchaat’. De natuur zou van ons afhankelijk zijn, en daarom bescherming nodig hebben. Welk levend wezen is voor zijn bestaan van ons afhankelijk? Geen enkel bos heeft ons nodig voor zijn voortbestaan, het zijn autonome leefomgevingen. “Dat we met bossen duurzame relaties kunnen aangaan, soms met wederzijds voordeel, zoals sommige oorspronkelijke bevolkingsgroepen doen, is een feit - maar betekent nooit dat ons ingrijpen noodzakelijk voor het bestaan, het welzijn de vitaliteit of de duurzaamheid van het bos (terwijl het omgekeerde wel waar is).” (Morizot, blz 84)
De natuur heeft ons niet nodig voor haar voortbestaan. Ze is niet kwetsbaar. Zij is sterker dan wij. Wij komen uit haar voort en wij leven dankzij haar. Hij spreekt dan ook over het levende in plaats van de natuur. “It is fundamentally a crisis of our relations to the living. It is these relationships that must be rethought and transformed: this calls for imagining politics of interdependence, supported by local-based concrete alliances, which work for the good of the mutualistic and constitutive relationship between humans and the rest of life on Earth.” [7]
We zijn prooi
De terugkeer van de wolf in Nederland is een spannend en mooi voorbeeld om onze relatie tot het levende te onderzoeken. Er zijn mensen die de wolf als indringer zien. Vooral als het geen schuw dier blijkt, maar een jachtdier dat andere dieren zoals schapen doodt. Zo lang de wolf verborgen in de bossen blijft, mag hij er zijn. Wij vinden het normaal dat mensen land bezitten en mogen bepalen wie daar mag komen, dieren incluis. Boeren moeten vervolgens ‘hun’ dieren met speciale hekken beschermen tegen de indringer. Als een wolf ‘onze wereld’ (die dus niet voor hem is) binnenkomt, is hij een indringer. Een wolf mag er zijn als hij ‘in de wildernis’ blijft.
Een tegengesteld reactie is het verheerlijken van de onschuld en sensitiviteit van wolven; een typisch romantisch perspectief. Er zijn meerdere Facebook-groepen die zich ‘wolve lovers’ noemen. Op deze pagina’s staan posts die beweren dat deze wolf-lovers even sensitief zijn, evenzeer onbegrepen en ondergewaardeerd slachtoffer van de dominante, alleen rationele maatschappij. Vaak gaat dit denken hand in hand met het ontkennen van het jachtinstinct van wolven. Het is makkelijk om een gevoel van empathie te krijgen voor wezens die je niet bedreigen. De hond die je kwispelend tegemoet komt - zonder het besef dat dit een getemde wolf is. In ons ‘veilige’ Nederland komen we geen wilde dieren tegen die ons bedreigen. Zowel de wolf haters als de wolf lovers erkennen de plaats en ecologische rol van wolven niet.
Een derde reactie is een managende reactie; we moeten het publiek leren hoe ze moeten omgaan met de wolf. In Nederland hebben we een traditie met managen van natuur, zo hebben we land gemaakt en het water gemanaged. En dat doen we nog steeds, tot nu toe succesvol. Zo proberen we ook de reacties op de wolf te managen: je hoeft niet bang te zijn, de wolf is schuw, is de rustgevende tip. De werkelijkheid spreekt dat tegen; wolven lopen gewoon door de bewoonde wereld, en eten daar dieren. De volgende managementstap is dat we de wolf leren bang voor ons te zijn met paintball. De wolf zou namelijk zijn instinct kwijtgeraakt zijn. Hoezo vinden we het normaal wolven te managen?
We zitten vast in een illusie over natuur, laat de Australische milieufilosoof Val Plumwood zien in haar essay ‘ The eye of the crocodile’. In 1985 overleeft ze een aanval van een krokodil. Tot en met het moment dat ze gebeten wordt, gelooft ze niet dat het werkelijkheid is wat er gebeurt: dat zij als mens een prooi kan zijn. “Somehow, the fact of being food for others had not seemed real, not in the way it did now, as I stood in my canoe in the beating rain staring down into the beautiful, gold-flecked eyes of the crocodile.…..I was suddenly transformed in the parallel universe into the form of a small, edible animal whose death was of no more significance than that of a mouse, and as I saw myself as meat I also saw with an incredible shock that I inhabited a grim, relentless and deplorable world that would make no exceptions for me, no matter how smart I was, because like all living things, I was made of meat, was nutritious food for another being.”
De terugkeer van de wolf is een krachtig symbool van de terugkeer van vitale natuur. Ongereguleerde wildheid inclusief gevaar heeft bij ons geen plek. We kunnen de natuur niet volledig beheersen of controleren. We ontkennen het feit dat we aangevallen, gedood en opgegeten kunnen worden. Dat is, terecht, angstig. We moeten leren dat natuur ook gevaarlijk kan zijn. Dat we geen controle hebben. Dat we prooi kunnen zijn.
Symbiografie
Meestal vertellen we over ons leven vanuit een antropocentrisch perspectief. Wie we ontmoeten, wat we samen deden, hoe onze menselijke levens verstrengeld waren en weer uit elkaar gingen. Als ik vanuit een perspectief van het symbioceen kijk, zie er heel andere scènes en verhalen. Positiever als ik eerlijk ben. Ik moet denken aan buiten spelen als kind, tot het donker was, kruipen door heggen, sluipen door achtertuinen. Staan op het eerste dunne ijs en erdoorheen zakken. De intense kou aan mijn voeten en benen is een ervaring. Het is het moment van bijna verdrinken en hoe zacht het water was en de mooie kleuren die ik zag. Dat herinner ik me meer dan degene die me het water uit tilde.
Het is vier uur in de middag, een grijze januari middag. Ik fiets door Sarphatistraat in Amsterdam; ik ben aan de late kant voor mijn afspraak. Ik fiets hard, scheld een tegenligger uit, ik ben moe en chagrijnig. Te veel aan mijn hoofd, ondertussen denk ik aan mijn to do lijst. Dan bedenk ik me opeens dat ik ook hier en nu kan oefenen met ‘symbiografie’. Ik kan het me laten overkomen, of ik kan het opzoeken, zeker hier in de drukke stad. En dan zie ik opeens de bomen langs de weg. Ik minder vaart. Het zijn platanen, de stammen hebben wat rommeligs. Ik minder vaart. Ik stel me voor dat ik met hen verbonden ben, al langer, want ik fiets hier immers vaker langs. en dan bedenk ik me, dat net zoals ik deze bomen herken, zij mij ook kunnen herkennen. Een gevoel van rust en energie overvalt me. Ik weet niet wat er gebeurt. Ik heradem. Ik heb weer zin in de dag. Vrolijk stap ik mijn afspraak binnen. Of ik deze ervaring met mezelf fantaseer of dat er een werkelijke ontmoeting tussen mij en de platanen is ontstaan, ik heb geen idee. Het is vergelijkbaar met het natuurgevoel dat ik op Terschelling kan hebben.
An Kramer, schrijver, onderzoeker, organisatie-activist
[1] Kimmerer, R.W. (2013) Braiding SweetgrasS. Indigenous Wisdom, Scientific Knowledge and the Teachings of Plants. Minneapolis, Milkweed Editions.
[2] VPRO Tegenlicht https://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/kijk/afleveringen/2022-2023/welkom-in-het-symbioceen.html
[3] Albrecht, G.A. (2019) Earth emotions. New Words for a New World. London, Cornell University Press.
[4] https://humansandnature.org/exiting-the-anthropocene-and-entering-the-symbiocene-2021/
[6] Morizot, B. (2022) Het levende laten opvlammen, Een collectief front. Amsterdam, Octavo publicaties.
[7] Morizot, B. (2023). Who Makes the Earth Habitable? From a Metaphysics of Production to a Metaphysics of Alliance.