Geld gaat nooit over geld

 

In 2016 leefde, reisde en werkte Raymundo Resink tien maanden lang zonder geld. Een experiment om te ontdekken wat het met hem zou doen en met de mensen die hij tegenkomt. Dit werd deel van een groter onderzoek naar wat geld eigenlijk is en wat we ervan kunnen maken. Zijn boek Geld Gaat Nooit Over Geld is meer dan een persoonlijke ontdekkingstocht. Raymundo doet uit de doeken wat ze hem niet vertelden tijdens de economieles, geeft een visie op de wereld waar we diep van binnen naar verlangen en geeft antwoord op de vraag: ‘hoe komen we daar?’ 

 

25 maart 2016 (Schotland, twaalf weken zonder geld)

 

“Maar... als je niet weet waar je heen gaat én je hebt geen geld, hoe kom je dan aan een bed?”

—   “Ik ben toch tot hier gekomen? Ik heb hier toch een bed?”

 

Martin werkt als manager bij Pillars of Hercules. Hij vroeg me net hoe ik bij deze boerderij-met-café ben beland. Ik gaf antwoord en nu kijkt naar me alsof ik niet kan bestaan. Verbouwereerd loopt hij het personeelshok uit. Ik blijf nog even zitten. Officieel gezien mag ik drie kwartier lunchpauze nemen. Bijna niemand hier neemt ze want ze zijn alle drie onbetaald. Als je korter pauze neemt, zo gaat de ongeschreven regel, mag je eerder naar huis. Voor de meesten lijkt dat belangrijker dan rustig samen eten.

    Ik ben hier nu drie dagen en hoef niet eerder naar huis. ’s Nachts slaap ik in een klein appartement boven het café en overdag werk ik buiten of in de kas, samen met mensen die betaald krijgen. Dat maakt mij een ‘vrijwilliger’ en ik besef nu pas hoe raar dat woord is. Of beter gezegd: hoe ongepast dit woord wordt gebruikt. Alsof mensen die betaald werk doen onvrij en onwillig werken. Wat velen trouwens ook doen. Dus zo gek is het gebruik van ‘vrijwilliger’ nu ook weer niet. Het is krankzinnig.

    Ik deel het personeelshok alleen nog met een jongen die net kwam binnenlopen en nu met mij aan de lunchtafel zit. Zijn hoofd hangt boven zijn bord. Aan zijn schort te zien werkt hij in de keuken.


    “Hoi”, zeg ik.

    De jongen kijkt op.

    —"Oh, hoi…”

    Het komt er voorzichtig uit, alsof hij eigenlijk niet mag praten.

    “Ik heet Mundo.”

    — “Oh ... Andrew.”

    “‘Hoe lang werk je hier al?”

    —"Vandaag is mijn eerste dag.”

    “En, hoe vind je het?”

    —"Wel oké … denk ik.”

    Ik vraag Andrew hoe oud hij is. We raken aan de praat en hij begint te ontdooien. Praten mag.

 

Andrew is zestien, en omdat hij zestien is moet hij kiezen. Hij weet niet wat. Hij denkt Sportmanagement.

    “Waarom Sportmanagement?”, vraag ik.

    — “Dat is wat mijn vrienden gaan doen.”

    “En wat wil jij?”

    — “Weet ik niet. Geen Sportmanagement. Ik vind sporten onwijs leuk maar ik wil er niet mijn werk van maken.”

    “Waarom doe je het dan?”

    Hij kijkt me aan en blijft stil.

 

Andrew gaat gebukt onder school, ouders, vrienden en zijn hoofd. Allemaal en al jaren zeggen ze wat hij moet doen. En na zoveel moeten, lijkt hij het als gegeven te zien: het is het nou eenmaal zo, dat je dingen moet die je niet wilt en wel moet. Maar ik geloof ook dat hij ergens wel beter weet. Dat hij van binnen voelt dat het niet de bedoeling kan zijn dat dingen zo zijn. Anders zou hij niet zo gebukt gaan. En volgens mij weet ik wie Andrew is, want ik ken Andrew van vroeger.


    Ik was de Andrew die nu zo worstelt. Mijn hele jeugd worstelde ik zoals Andrew nu worstelt, en net als hij nu deed ik dat vooral alleen. Ik durfde niet om hulp te vragen – wist überhaupt niet hoe dat moest, hulp vragen. Heel soms, bij mensen die mijn worsteling zagen, liet ik een stukje van de knoop zien waar ik in zat. Meer gaf ik nooit prijs en altijd ging ik verder met worstelen. Want het was nou eenmaal zo.

 

Ons gesprek lijkt Andrew op te beuren. Hij is rechtop gaan zitten en vertelt enthousiast over zijn favoriete bezigheid: mountainbiken. Even lijkt hij vergeten dat hij hier ‘moet’ zijn. Dan, vrij plots, staat hij op.

    “Ik moet weer aan het werk.”

    Ik blijf nog even zitten en kijk naar het raam. Er komt een herinnering op, een ervaring van een paar weken geleden bij Monica in de tuin.

Ik ben al een paar dagen bezig met bramenstruiken uit de grond graven. Mijn verbazing over de eindeloze, vuistdikke wortels neemt niet af. Ik vind het steeds leuker worden, kijken hoe diep en hoe ver ze gaan.

Het is al gravende en trekkende dat er ineens een beeld verschijnt. De Mundo van toen. Een onzekere jongen van zestien die iets heel wezenlijks voelt, elke dag. Hij kan er alleen met zijn hoofd niet bij.

Ik voel mezelf die jongere Mundo worden. Mijn buik begint samen te trekken. Ik leg de schop neer en het samentrekken kruipt omhoog, eerst naar mijn borst en dan naar mijn keel. Er zijn mensen om me heen. Sommigen herken ik, anderen niet. Ik voel me eenzaam, onveilig en benauwd worden. Het samentrekken knijpt nu ook mijn keel dicht.

Dan verschijnt een donker, vaag silhouet voor mijn ogen. Het maakt me banger dan ik al was. Ik wil niet dat het erger wordt dan het al is. Ik wil weg, maar iets houdt me op mijn plek. Iets anders dan angst.

De silhouet beweegt naar me toe. De mensen om ons heen beginnen te vervagen en ik ontspan terwijl ik een welkome bekende ontwaar: de Mundo van nu, achttien jaar ouder dan toen. De beklemming in mijn keel verandert in een opzwellen, alsof er rozen in bloeien. Het zwellen kruipt naar mijn ogen. Terwijl de Mundo van nu mij toespreekt voel ik de eerste tranen.

“Mundo”, zegt de oudere Mundo duidelijk en zacht, “wat jij voelt, dat klopt. En dat het niet klopt, klopt ook. Ik heb geen sluitende antwoorden voor je, maar ik kan wel met je delen wat mij heeft geholpen een vrijer mens te worden. Ik wil je dat heel graag geven, net zoals anderen dat voor mij hebben gedaan.”

Het raam waar ik net naar keek, is weer het raam. Ik voel opnieuw kippenvel, net als in de tuin bij Monica. Ik denk aan Andrew. Hij is nog niet de Andrew van straks. Misschien kan ik hem wijzen op wat hij in zichzelf nog niet ziet. Misschien heb ik dat al gedaan, door hem simpelweg te vragen wat niemand hem vraagt.

 

Ons gesprek voelt alleen nog niet af.

 

Zes dagen later

 

Ik verschoon het bed van mijn slaapkamer, maak de kamer netjes voor de ‘vrijwilliger’ die mij vandaag opvolgt en neem afscheid van de Pillars-boerderij. Andrew is er vandaag. Ik vind hem in de keuken bij de afwas en vraag hem mee naar buiten. In de frisse lentezon overhandig ik hem een kleine buidel, een van de vijf die Roeleke me gaf voordat ik uit Nederland vertrok. Ik heb er een tijger ingestopt uit de zak met minidieren die Koen me meegaf. “Deze zijn om weg te geven aan mensen die je onderweg ontmoet”, zeiden ze allebei, alsof ze het samen hadden bedacht.


    Ik geef Andrew ook een kleine kaart. Er staat een kort bericht op en een link naar mijn website. De precieze woorden laat ik voor Andrew, maar ze zijn van hetzelfde soort als de woorden die de Mundo van nu aan de jongere, bange Mundo van toen gaf. 

Vertwijfeld kijkt Andrew naar het pakketje. “Oh, thank you”, zegt hij alvast. Hij opent de buidel, haalt de tijger tevoorschijn en er verschijnt een glimlach. Zijn ogen richten zich op de kaart. Hij kijkt er langer naar dan hij nodig heeft om de woorden te lezen. Dan wendt hij zijn blik naar mij en zegt: “Dit is het mooiste dat iemand me ooit heeft gegeven.”

Duncan heeft een bruine baard en een ruig postuur. Hij oogt gezond, sterk en heeft een kalmte die ik bij de meesten Pillars niet ervaar. Ik vond het meteen prettig om bij die kalmte te zijn. Tijdens de eerste dagen op de boerderij bestond ons contact vooral uit samen in stilte werken. Tot ik hem tijdens een lunchpauze iets vanaf zijn telefoon aan een collega zag tonen. Ik wachtte tot ze uitgepraat waren en trok Duncan aan zijn mouw: “Ik hoorde je net de woorden ‘groene’, ‘vrachtwagen’ en ‘huis’ uitspreken. Dat maakt me benieuwd. Wil je vertellen waar het over gaat?”

    Duncan haalde de telefoon weer uit zijn jaszak. Ik wilde dit in het echt zien. Eraan meeklussen. Een filmpje van maken.

    Vandaag verhuis ik van Pillars naar de woonkamerbank van Duncan, van zijn vriendin Roxanne en van hun babyzoon Ruaridh (zeg ‘Reuwri’). Vier dagen lang eten, klussen en planten we samen. Op dag vijf gaat de camera aan.

    “We overhaasten dit niet”, vertelt Duncan. “We smijten er geen bakken met geld tegenaan. Het is een liefdeswerk. Daardoor lijken de juiste materialen precies op het juiste moment op ons pad te komen.”

    “En het is goed om er steeds van weg te lopen”, vult Roxanne aan, “om het te laten rusten en om er met frisse ogen plus nieuwe ideeën bij terug te komen.”

    Duncan, Roxanne en Ruaridh zijn een oude verhuisvrachtwagen aan het ombouwen tot mobiel huis. Ze willen hun appartement en hoge huur vaarwel zeggen, zelf groenten en fruit verbouwen en de oogst direct aan de mensen verkopen. Zonder keurmerk.


    “Een biokeurmerk kost geld en dat betekent vooral hogere prijzen. Wij willen het voedsel waar iedereen recht op heeft weer betaalbaar maken. Door mensen direct te bedienen, op basis van vertrouwen en niet door ons te verschuilen achter een stempel dat zegt dat we biologisch zijn.”

    — “En we houden zelf van goed eten. We willen onszelf goed voeden.”

    “Zonder daarvoor te moeten betalen.”

    —“Mensen slijten hun dagen in een baan die ze ongelukkig maakt, maar ze blijven het doen om rekeningen te betalen. Voor ons is dat één reden om dit te doen, maar we doen het ook om tijd te geven aan dingen waar we gepassioneerd over zijn, aan dingen die we leuk vinden om te doen. Dat verrijkt ons. En onze kleine man.”

    “Ruaridh is onderdeel van het project. We laten hem niet ergens achter wanneer we aan de vrachtwagen willen werken. Hij is altijd bij ons, part of the team.”

 

Roxanne, Duncan en Ruaridh bezitten geen land. Ze mogen een stukje gebruiken dat iemand op termijn wil verkopen. Ze zouden er bomen willen planten en een permacultuurtuin willen aanleggen, zelfs als ze op een gegeven moment weg moeten. Ze willen hun energie alleen niet verspillen aan een toekomstige eigenaar die niet van bomen houdt.


    “Wat zou het meest ideale zijn?”, vraag ik.

    —"Een stukje land waarop we kunnen investeren voor de toekomst, misschien samen met gelijkgestemden. We hoeven geen eigenaar te zijn, alleen willen we onze tijd en energie wel kunnen stoppen in iets dat mag groeien om te blijven.”

Raymundo Resink


Dit artikel is met toestemming overgenomen van New Financial Forum. Intussen heeft Raymundo Resink zijn boek 'Geld gaat nooit over geld’ uitgebracht. 


 

Luister, lees en kijk meer

Podcastserie: Financiële dienstverleners 


De rol van financiële dienstverleners in transitietijd, een podcastserie van de stichting New Financial Forum In deze serie gaan Willem Vreeswijk & Ron van Es in gesprek met gepassioneerde beslissers uit de financiële sector. 

Fotografie: Natuurlijke Omstandigheden.

Wat zijn onze natuurlijke omstandigheden? Hoe natuurlijk zijn ze nog? Hoe plooien we onze omstandigheden om de natuur heen? Met als gevolg dat de natuur naar de achtergrond verdwijnt. Of helemaal verdwijnt. Afsterft. Sterven wij dan niet mee met de natuur?

Hoogste tijd voor een ecocentrisch wereldbeeld


 “Niemand betwist het recht van een mens om te leven, maar waarom geldt dit dan niet voor andere levende wezens? De natuur heeft altijd al een stem gehad, maar nu is het tijd om te leren luisteren”