Altijd 17

A choice I can’t renew
We carry on – Portishead


It is the distance
 that makes life a little hard

You’re not alone - Olive

 

 

Proloog

Lang, lang geleden zat een wat slungelige jongen bovenaan de trap in een middelbare school. Het was een warme zomerdag. Om precies te zijn zat hij op de een-na-laatste traptrede. Niemand liep langs, want het laatste uur was allang afgelopen.

De jongen twijfelde of hij de lerarenkamer in moest lopen. Hij was er bijna. Beneden zat zijn vriendin. De jongen en het meisje hadden net afscheid genomen in de leerlingenruimte. Zij beloofde dat hij nog een brief zou krijgen. Daarna schudden ze elkaar de hand.

Samen hadden ze door muziek, boeken en gedichten gereisd, op zoek naar de zin van alles. Want in de gewone wereld vonden ze alleen maar leegte. Alles was zinloos. Dat kwam nooit meer goed. Maar vandaag zou zij ontsnappen. Ze zou nooit meer pijn ervaren. Nooit meer angst.

Zittend op die trap, twijfelde de jongen. Moest hij toch niet iets doen? Hij wist precies wat hij zou zeggen als hij de lerarenkamer in zou lopen: ‘Lisa zit in de leerlingenruimte en wil zichzelf ophangen.’ Maar hij deed niets. Ten eerste had hij beloofd deze keer niets te doen. Daarnaast gunde hij haar een wereld zonder pijn en angst: daar verlangde hij zelf ook naar.

Hij liep de trap af en fietste naar huis.
 

1.

I.
Ik heb een aandeel in jouw dood. Niemand heeft op jouw steen ‘deze zelfdoding is mede mogelijk gemaakt door’ gebeiteld, maar ik weet dat het zo is. Dus is het altijd lastig om hier, bij jou, de juiste woorden te vinden. Ook al zijn er tientallen jaren verstreken.

Vandaag kom ik je een paar dingen vertellen die ik jou nog nooit heb verteld. Ik kon ze niet eerder vertellen, omdat ik niet zag hoe alles met elkaar te maken had. Nu voel ik dat wel.

II.
Ik begin bij jouw einde. We namen afscheid in de leerlingenruimte. Daar verfden we altijd de posters voor de schoolfeesten, vergaderden we en hingen we rond tijdens de pauzes en verloren uurtjes. Uiteraard verfden we ook op de muren. Citaten als: 'It's the end of the world as we know it, and I feel fine’. Jij had met zuurstokroze letters ‘Suicide is painless’ op de binnenkant van de deur gezet.

Ik herhaalde dat ik jouw keuze begreep. We spraken een tijdje en tot besluit schudden we elkaar de hand. Ik voelde dat ik meer zou moeten doen, maar wist niet wat, dus sloeg ik mijn arm om je heen. Van een afstandje moet het eruit hebben gezien als een mislukte knuffel, want zo voelde het ook. Daarna liep ik de hal in.

Ik wist dat je het meende, want jij wilde al dood sinds ik je leerde kennen in de tweede klas. Toch heb ik zitten piekeren op de trap naar boven, vlakbij de lerarenkamer. Voor mijn gevoel zat ik er uren. Uiteindelijk was ik ervan overtuigd dat dit beste oplossing was. En niet alleen voor jou.

De dood was het enige logische antwoord op de leegte en alle zinloosheid om ons heen. Iedereen met verstand, stapt eruit, vonden we. Wij dachten dat sommige mensen even geschokt zouden zijn, want ‘o-o-wat-jong’, maar hooguit een dag of twee. Een handvol mensen zou je echt missen, maar na een jaar zou alles gewoon doorgaan. Precies zoals na het overlijden van die leraar op zijn motor. Alsof er niets was gebeurd.

III.
Ik wist wat jij ging doen. Wij hadden hele discussies gevoerd over de beste methode en de juiste plek. Thuis was niet oké: dan vonden je broertje of je kleine zusje jou misschien. Voor de trein springen viel ook af. Dat was zielig voor de machinist. Het werd dus school, onze leerlingenruimte. Jij had je methode gekozen.
 
Ik was de rest van de dag zenuwachtig, maar liet niks merken thuis. Ik twijfelde of ze ’s avonds al zouden bellen van school, maar dat gebeurde niet. Tot diep in de nacht luisterde ik naar keiharde gitaarmuziek, zodat ik niet na hoefde te denken, tot ik in slaap viel. 

2.
 
I.

Toen ik de volgende ochtend naar school fietste, had ik ergens nog de vage hoop dat jij je misschien had bedacht. Maar op het schoolplein stond een ambulance, recht voor de ingang. Ik liep erlangs, de hal in, en zag jou: een brancard met een lang, rank lichaam onder grijs zeil. Onmiskenbaar jij. De ambulancebroeders hadden je even geparkeerd.

Ik stond middenin de hal en staarde. Mijn leraar Nederlands liep de trap af en schrok: hij zag dat ik jou zag. Een paniekerige stem zei: ‘Nee, nee’. Even later hield hij me vast en probeerde mijn gezicht een andere kant op te draaien, maar dat lukte niet. Ik staarde naar jou, maar voelde niks meer. Ik was er niet. Iemand zei: ‘Ik weet het. Lisa heeft het gedaan’.

Ik zei dat.

II.
Joanne vond jou. Ik kende haar niet goed, maar ze was altijd als eerste op school. Ik had moeten bedenken dat zij jou zou vinden, maar heb er domweg niet aan gedacht. Daar schaamde ik me voor, maar zij was zelf gelukkig vooral verontwaardigd over een agent die een appel stond te eten bij de plek waar jij jezelf had opgehangen. Daar hield ze niet over op. Waarom dat zo erg was, begreep ik niet.

Van die dag herinner ik me alleen losse fragmenten. Leerlingen zaten huilend in de gang, of staarden stil voor zich uit op het schoolplein, naar niets. Ik begreep niet waarom dit ze zo raakte. Jij wilde weg en dat was gelukt. Wat was het probleem? Tegelijk leek alles stuk. Iedereen liep verloren rond, dus ik liep weg. Buiten draaide de wereld gewoon door, precies zoals wij hadden verwacht, maar mijn gevoel was weg. Een auto toeterde omdat ik hem niet zag.

Later zat ik te roken in het park. Ik zat stil, maar mijn gedachten niet. Alles liep dwars door elkaar heen in mijn hoofd. Delen van onze gesprekken op jouw kamer, flarden muziek, losse gedachtes, beelden, geluiden, chaos. 

Eenmaal terug op school vertelde Joanne dat we moesten blijven, maar niet naar onze lessen hoefden te gaan. Er kwam wel een psycholoog. Daar moesten wij, jouw vriendenclub, mee praten.

III.
Ik stond in de gang bij de lerarenkamer te wachten voor het verplichte gesprek met de psycholoog. Het knapste meisje van school zag mij en liep ineens recht op me af. Ze omhelsde me en barstte in tranen uit. De warmte van haar lijf gloeide door haar zomerjurk heen, maar ze huilde als een gewond dier. Ik voelde haar zachte vormen tegen me aan schokken.

Ik begreep dat ik iets zou moeten doen of zeggen, maar wist niet waar ik mijn handen, mijn armen, mezelf, moest laten. Er kwam geen woord uit mijn mond.

IV.

De psycholoog was verschrikkelijk. De stoffigheid hing om hem heen. Een man van in de vijftig, met zo’n bruine leren aktetas. Als hij ergens op een kantoor stempels in documenten zou zetten, was het logisch geweest. Maar hij stelde mij allerlei persoonlijke vragen. Uiteraard gaf ik geen antwoord. ‘Wat voel je?’ ‘Uh, niks.
 
Toen ik later thuiskwam, zag ik voor het eerst in mijn leven mijn vader huilen. Daar schrok ik van. Ik bedacht me dat er iets heel ergs gebeurd moest zijn.

V.
En dat is alles wat ik me herinner van die dag. Magda, onze vertrouwenspersoon, vertelde me jaren later dat ik ’s ochtends blijkbaar minutenlang had staan schreeuwen en schoppen tegen een ijzeren prullenbak naast het schoolplein. Daar herinner ik me niets van. Iemand kwam haar waarschuwen en vroeg of zij misschien raad wist, als vertrouwenspersoon. Maar zij had alleen geantwoord: ‘Laat hem. Dat is goed. Dat zou ik nu ook héél graag doen.’ 



Wouter de Koning, auteur , publicist

(Dit is een voorpublicatie van 'Altijd 17' dat bij uitgeverij Boven Peil is verschenen.