Wouter de Koning
Altijd 17
Uitgeverij Boven Peil
Interview Wouter de Koning
Ik zit tegenover Wouter de Koning, auteur van ‘Altijd 17’, zijn debuut als schrijver, in een café in Rotterdam. Hij oogt nog ontspannen, maar ik weet dat zijn boek veel teweeg gaat brengen en dat er straks veel op hem af gaat komen. In ‘Altijd 17’ blikt hij terug op de zelfmoord van zijn schoolvriendin en de intense periode daarvoor en vooral achteraf. Het boek is prachtig geschreven en neemt de lezer mee in het hoofd van een jongeman, alle verwarring, maar ook in het hoofd van de schrijver nu, zoveel jaren verder.
Waarom schreef je ‘Altijd 17’ eigenlijk, en ook na al die tijd?
Nou ja, omdat het eerder niet lukte. Ik heb het eerder geprobeerd, kan ik terugkijken, kan ik terughalen wat daar nou gebeurd is, maar het verhaal kon er pas nu zijn denk ik.
Waarom wilde je terugkijken?
Omdat je toch antwoorden wil geven. Dat kan niet, dat snap ik.
Antwoorden aan wie?
Aan haar.
Zij is er niet meer.
Nee, klopt, maar dat betekent niet dat ze er niet meer is. En er is sowieso een plek waar ik haar regelmatig bezoek en dan heb ik gewoon een gesprek met haar. Voor mij werkt dat. En dan probeer ik haar ook mee te nemen waar ik nu sta. En dan kom je ook weer terug op wat er toen was. Dat wat er toen was na haar zelfmoord is niet altijd even duidelijk, want ik was ‘numb’, een mooi Engels woord, maar dat was ook zo. Er kwam nagenoeg niets binnen.
Je bezoekt haar nu nog; is jouw boek dan een verwerking en misschien wel het verhaal van jou om haar te vertellen over hoe het voor was en nu is?
Ja, haar meenemen waar ik nu sta. Maar dan moet je soms terug naar: waar stond ik eigenlijk?
Toen je het schreef dacht je toen ook gelijk: dit is iets voor de mensen van nu? Mensen die overwegen zelf ook zo’n beslissing te nemen?
Nee, nee. ik had wel mensen die mee lazen en die dan zo’n vraag stelden: wie is de doelgroep voor dit boek? Wat is je doel? Maar dat wist ik niet. Ik was zelf ermee aan het stoeien. Ik schreef het vooral in de eerste plaats voor mijzelf. Om het een plek te geven.
Het boek gaat natuurlijk over die jonge jongen die dacht, handelde of niet handelde uit een zekere onmacht. Natuurlijk ben ik verder in de tijd en zou ik er nu anders in staan, anders handelen, maar dat doet er niet toe. Dit is het verhaal van toen.
Wat ik mooi vind aan je boek is dat je de persoon die je toen was heel goed beschrijft en herkenbaar maakt voor lezers. Het is die jonge vent waar de gebeurtenissen te groot waren om te bevatten. Alles leek wel een wolk van niet begrijpen, niet verstaan, en alles voltrekt zich, nou ja, je noemde net zelf het woord ‘numb’ al.
Ja, en nu zoveel jaar verder kan ik wel zeggen dat het beter wordt als je ouder bent. Dat je meer grip krijgt op het leven. Dus geef je zelf tijd zou ik nu aan jonge mensen willen zeggen. Het leven als je jong bent kan zo intens zijn, de gevoelens zijn soms zo heftig, dat je er ook geen kant mee op kunt. Met ernstige gevolgen dus.
Wat hoop je dat er met je boek gaat gebeuren?
Als ik er een concreet beeld bij zou moeten maken, dan hoop ik dat mensen in gesprek gaan met elkaar. En dan niet zo bang meer zijn om gevoelens samen te delen. Leeftijd maakt dan niet uit. Deel het met elkaar. Kom in gesprek. Niet om met z’n alleen in de put te gaan zitten, maar wel om te erkennen dat we daar allemaal weleens hebben gezeten. Niet alles is ‘shiny happy’, en dat moeten we ook tegen elkaar zeggen.
Dus ga nou eens naast elkaar zitten?
Ja. En luister nou gewoon. Verder even niets. Geen commentaar, geen goede bedoelingen. Luisteren. Laat iemand het hele verhaal dan maar vertellen. Daar komt altijd veel meer uit dan als je vragen gaat stellen.
Ik denk dat de druk op jonge mensen vandaag de dag enorm is om alleen hun beste kant te laten zien aan de wereld. We zijn heel erg schuw met wat er niet lukt. Vertel elkaar het hele verhaal. Onze eerste vraag aan elkaar moet niet meer zijn wat je doet, bijvoorbeeld in je werk of wat je studeert. Laten we niet meer vragen naar elkaars scorekaart. Maar vraag naar naar wie je bent. Echt bent.
Ron van Es
Dit interview verscheen eerder in Optimist Magazine
Koop het boek hier
Altijd 17
A choice I can’t renew
We carry on – Portishead
It is the distance
that makes life a little hard
You’re not alone - Olive
Proloog
Lang, lang geleden zat een wat slungelige jongen bovenaan de trap in een middelbare school. Het was een warme zomerdag. Om precies te zijn zat hij op de een-na-laatste traptrede. Niemand liep langs, want het laatste uur was allang afgelopen.
De jongen twijfelde of hij de lerarenkamer in moest lopen. Hij was er bijna. Beneden zat zijn vriendin. De jongen en het meisje hadden net afscheid genomen in de leerlingenruimte. Zij beloofde dat hij nog een brief zou krijgen. Daarna schudden ze elkaar de hand.
Samen hadden ze door muziek, boeken en gedichten gereisd, op zoek naar de zin van alles. Want in de gewone wereld vonden ze alleen maar leegte. Alles was zinloos. Dat kwam nooit meer goed. Maar vandaag zou zij ontsnappen. Ze zou nooit meer pijn ervaren. Nooit meer angst.
Zittend op die trap, twijfelde de jongen. Moest hij toch niet iets doen? Hij wist precies wat hij zou zeggen als hij de lerarenkamer in zou lopen: ‘Lisa zit in de leerlingenruimte en wil zichzelf ophangen.’ Maar hij deed niets. Ten eerste had hij beloofd deze keer niets te doen. Daarnaast gunde hij haar een wereld zonder pijn en angst: daar verlangde hij zelf ook naar.
Hij liep de trap af en fietste naar huis.
1.
I.
Ik heb een aandeel in jouw dood. Niemand heeft op jouw steen ‘deze zelfdoding is mede mogelijk gemaakt door’ gebeiteld, maar ik weet dat het zo is. Dus is het altijd lastig om hier, bij jou, de juiste woorden te vinden. Ook al zijn er tientallen jaren verstreken.
Vandaag kom ik je een paar dingen vertellen die ik jou nog nooit heb verteld. Ik kon ze niet eerder vertellen, omdat ik niet zag hoe alles met elkaar te maken had. Nu voel ik dat wel.
II.
Ik begin bij jouw einde. We namen afscheid in de leerlingenruimte. Daar verfden we altijd de posters voor de schoolfeesten, vergaderden we en hingen we rond tijdens de pauzes en verloren uurtjes. Uiteraard verfden we ook op de muren. Citaten als: 'It's the end of the world as we know it, and I feel fine’. Jij had met zuurstokroze letters ‘Suicide is painless’ op de binnenkant van de deur gezet.
Ik herhaalde dat ik jouw keuze begreep. We spraken een tijdje en tot besluit schudden we elkaar de hand. Ik voelde dat ik meer zou moeten doen, maar wist niet wat, dus sloeg ik mijn arm om je heen. Van een afstandje moet het eruit hebben gezien als een mislukte knuffel, want zo voelde het ook. Daarna liep ik de hal in.
Ik wist dat je het meende, want jij wilde al dood sinds ik je leerde kennen in de tweede klas. Toch heb ik zitten piekeren op de trap naar boven, vlakbij de lerarenkamer. Voor mijn gevoel zat ik er uren. Uiteindelijk was ik ervan overtuigd dat dit beste oplossing was. En niet alleen voor jou.
De dood was het enige logische antwoord op de leegte en alle zinloosheid om ons heen. Iedereen met verstand, stapt eruit, vonden we. Wij dachten dat sommige mensen even geschokt zouden zijn, want ‘o-o-wat-jong’, maar hooguit een dag of twee. Een handvol mensen zou je echt missen, maar na een jaar zou alles gewoon doorgaan. Precies zoals na het overlijden van die leraar op zijn motor. Alsof er niets was gebeurd.
III.
Ik wist wat jij ging doen. Wij hadden hele discussies gevoerd over de beste methode en de juiste plek. Thuis was niet oké: dan vonden je broertje of je kleine zusje jou misschien. Voor de trein springen viel ook af. Dat was zielig voor de machinist. Het werd dus school, onze leerlingenruimte. Jij had je methode gekozen.
Ik was de rest van de dag zenuwachtig, maar liet niks merken thuis. Ik twijfelde of ze ’s avonds al zouden bellen van school, maar dat gebeurde niet. Tot diep in de nacht luisterde ik naar keiharde gitaarmuziek, zodat ik niet na hoefde te denken, tot ik in slaap viel.
2.
I.
Toen ik de volgende ochtend naar school fietste, had ik ergens nog de vage hoop dat jij je misschien had bedacht. Maar op het schoolplein stond een ambulance, recht voor de ingang. Ik liep erlangs, de hal in, en zag jou: een brancard met een lang, rank lichaam onder grijs zeil. Onmiskenbaar jij. De ambulancebroeders hadden je even geparkeerd.
Ik stond middenin de hal en staarde. Mijn leraar Nederlands liep de trap af en schrok: hij zag dat ik jou zag. Een paniekerige stem zei: ‘Nee, nee’. Even later hield hij me vast en probeerde mijn gezicht een andere kant op te draaien, maar dat lukte niet. Ik staarde naar jou, maar voelde niks meer. Ik was er niet. Iemand zei: ‘Ik weet het. Lisa heeft het gedaan’.
Ik zei dat.
II.
Joanne vond jou. Ik kende haar niet goed, maar ze was altijd als eerste op school. Ik had moeten bedenken dat zij jou zou vinden, maar heb er domweg niet aan gedacht. Daar schaamde ik me voor, maar zij was zelf gelukkig vooral verontwaardigd over een agent die een appel stond te eten bij de plek waar jij jezelf had opgehangen. Daar hield ze niet over op. Waarom dat zo erg was, begreep ik niet.
Van die dag herinner ik me alleen losse fragmenten. Leerlingen zaten huilend in de gang, of staarden stil voor zich uit op het schoolplein, naar niets. Ik begreep niet waarom dit ze zo raakte. Jij wilde weg en dat was gelukt. Wat was het probleem? Tegelijk leek alles stuk. Iedereen liep verloren rond, dus ik liep weg. Buiten draaide de wereld gewoon door, precies zoals wij hadden verwacht, maar mijn gevoel was weg. Een auto toeterde omdat ik hem niet zag.
Later zat ik te roken in het park. Ik zat stil, maar mijn gedachten niet. Alles liep dwars door elkaar heen in mijn hoofd. Delen van onze gesprekken op jouw kamer, flarden muziek, losse gedachtes, beelden, geluiden, chaos.
Eenmaal terug op school vertelde Joanne dat we moesten blijven, maar niet naar onze lessen hoefden te gaan. Er kwam wel een psycholoog. Daar moesten wij, jouw vriendenclub, mee praten.
III.
Ik stond in de gang bij de lerarenkamer te wachten voor het verplichte gesprek met de psycholoog. Het knapste meisje van school zag mij en liep ineens recht op me af. Ze omhelsde me en barstte in tranen uit. De warmte van haar lijf gloeide door haar zomerjurk heen, maar ze huilde als een gewond dier. Ik voelde haar zachte vormen tegen me aan schokken.
Ik begreep dat ik iets zou moeten doen of zeggen, maar wist niet waar ik mijn handen, mijn armen, mezelf, moest laten. Er kwam geen woord uit mijn mond.
IV.
De psycholoog was verschrikkelijk. De stoffigheid hing om hem heen. Een man van in de vijftig, met zo’n bruine leren aktetas. Als hij ergens op een kantoor stempels in documenten zou zetten, was het logisch geweest. Maar hij stelde mij allerlei persoonlijke vragen. Uiteraard gaf ik geen antwoord. ‘Wat voel je?’ ‘Uh, niks.’
Toen ik later thuiskwam, zag ik voor het eerst in mijn leven mijn vader huilen. Daar schrok ik van. Ik bedacht me dat er iets heel ergs gebeurd moest zijn.
V.
En dat is alles wat ik me herinner van die dag. Magda, onze vertrouwenspersoon, vertelde me jaren later dat ik ’s ochtends blijkbaar minutenlang had staan schreeuwen en schoppen tegen een ijzeren prullenbak naast het schoolplein. Daar herinner ik me niets van. Iemand kwam haar waarschuwen en vroeg of zij misschien raad wist, als vertrouwenspersoon. Maar zij had alleen geantwoord: ‘Laat hem. Dat is goed. Dat zou ik nu ook héél graag doen.’
Wouter de Koning, auteur , publicist
YouTube inhoud kan niet getoond worden met je huidige cookie-instellingen. Selecteer "Toestemmen & tonen" om de inhoud te zien en de YouTube cookie-instellingen te accepteren. Meer info kun je lezen in onze [Privacyverklaring](/privacyverklaring/. Je kunt je altijd weer afmelden via je [cookie-instellingen] /cookie-instellingen/.